Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:643, 20-002679-20

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:643, 20-002679-20

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 februari 2023
Datum publicatie
28 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:643
Formele relaties
Zaaknummer
20-002679-20

Inhoudsindicatie

Vernietiging vonnis na wijziging tenlastelegging in hoger beroep.

Ook in hoger beroep vrijspraak van feit 1 primair (poging tot doodslag) en subsidiair (poging tot zware mishandeling). Verdachte komt beroep op noodweer toe ten aanzien van het -na wijziging tenlastelegging in hoger beroep- ten laste gelegde feit 1 meer subsidiair (mishandeling) zodat hij ook van dat feit wordt vrijgesproken.

Veroordeling ter zake van feit 2 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) tot een geldboete van 500 euro.

Benadeelde partij is niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002679-20

Uitspraak : 28 februari 2023

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 november 2020 in de strafzaak met parketnummer

02-665079-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,

wonende te [adres] .

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van feit 1 primair (poging tot doodslag) en subsidiair (poging tot zware mishandeling) en is de verdachte ter zake van feit 2 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) veroordeeld tot een geldboete van

€ 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest naar de maatstaf van

€ 50,00 euro per dag. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard, de gevorderde proceskosten afgewezen en de benadeelde partij veroordeeld in de kosten van verdachte, begroot op nihil. Tot slot heeft de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven.

De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, bewezen zal verklaren de aan de verdachte – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep – onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling, alsmede bewezen zal verklaren de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en de verdachte te dier zake zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.

Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat- generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is geen verweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair bepleit dat het hof de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht om maximaal € 500,00 toe te wijzen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:

1. primair hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een schaar stekende en/of snijdende bewegingen in de richting van de hals/nek en/of de buikstreek en/of de zij van die [benadeelde] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. subsidiair hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een schaar stekende en/of snijdende bewegingen in de richting van de hals/nek en/of de buikstreek en/of de zij van die [benadeelde] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. meer subsidiair

hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Eindhoven opzettelijk [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een schaar in de nek/hals en/of de buik(streek), althans in elk geval in het lichaam te steken/snijden, waardoor die [benadeelde] pijn heeft bekomen en/of letsel heeft ondervonden;

2. hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Eindhoven [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] via whatsapp-berichten en/of via (telefonische en/of fysieke) mededelingen aan de secretaresse en/of ander kantoorpersoneel van die [benadeelde] (welke die [benadeelde] ter kennis zijn gekomen) dreigend de woorden toe te voegen "dat hij, verdachte, die [benadeelde] dood zou maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde

Het hof is - met de advocaat-generaal en de verdediging - van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (poging tot doodslag) en subsidiair (poging tot zware mishandeling) tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft in zijn boosheid en bij een woordenwisseling een klein schaartje gepakt en daarmee bewegingen gemaakt in de richting van de buik en nek/hals van aangever met een oppervlakkige krasverwonding als gevolg. Dit heeft pijn en letsel veroorzaakt. Van een wederrechtelijke aanranding waar tegen de verdachte zich moest verdediging was geen sprake.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte ook van het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Niet alleen is nergens uit af te leiden dat er door verdachte met een mes in de hals/nek is gesneden/gestoken, maar bovendien komt aan de verdachte een beroep op noodweer toe. Allereerst is het niet mogelijk om feitelijk vast te stellen hoe het totale gebeuren is gegaan omdat niemand van de betrokkenen consistent heeft verklaard. Bij die stand van zaken dient de verklaring van de verdachte als uitgangspunt genomen te worden voor wat betreft de feiten en omstandigheden. Alleen ten aanzien van het bij aangever geconstateerde letsel aan de buik kan gezegd worden dat dat door de verdachte is veroorzaakt, maar voor een bewezenverklaring van mishandeling is het noodzakelijk dat het handelen van de verdachte wederrechtelijk is geweest. Daar is geen sprake van, de verdachte komt een beroep op noodweer toe: de verdachte kreeg geen adem, werd aangevallen door de aangever en had geen andere keuze dan te reageren zoals hij heeft gedaan. Hij heeft zich daartegen op deze wijze verdedigd en mocht dat ook op deze wijze doen, aldus de verdediging.

Betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen

Het gebeuren heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019 in het kantoor van aangever te Eindhoven.

Aangever heeft bij de politie op 21 januari 2019 verklaard dat hij een geschil heeft met de verdachte en dat de verdachte die dag op hem in zijn, aangevers, kantoor wachtte. Aangever is naar kantoor gekomen. Hij is met de verdachte in zijn kantoor gaan zitten. Hoewel de verdachte op dat moment rustig was en aangever het niet helemaal vertrouwde zijn ze tegenover elkaar gaan zitten naast het bureau van aangever. Opeens pakte de verdachte een schaar die op het bureau lag en stak daarmee in de richting van aangevers nek. Aangever kon met twee armen de arm van de verdachte pakken en beletten dat de verdachte hem stak. De vader van aangever en de chauffeur van aangever zijn toen zijn kantoor binnengelopen en samen hebben zij de verdachte uit het kantoor kunnen geleiden. De vader en de chauffeur pakten de verdachte beet. Er is een worsteling ontstaan, waarbij de hand van de verdachte met de schaar op enig moment loskwam. Aangever zag en voelde dat de verdachte in de richting van zijn linkerzij stak en dat de schaar hem raakte.1

Bij de rechter-commissaris heeft aangever op 13 februari 2020 verklaard dat - terwijl zij, aangever en de verdachte, tegenover elkaar zaten in zijn, aangevers, kantoor - de verdachte bleef doorrazen, aangever bleef uitschelden en met zijn hand op tafel sloeg, waarbij aangever naar zijn zeggen kalm bleef. De verdachte pakte vervolgens een papierschaar uit de pennenbak van aangever, stond op en ging voor aangever staan, waarbij aangever achteraf dacht, nadat hij een verwonding boven zijn nek had waargenomen, dat de verdachte hem geraakt moet hebben met de (minder scherpe) papierschaar. Er is hulp gekomen van de vader van aangever, maar desondanks kon de verdachte hem raken met een snijdende en stekende beweging in zijn, aangevers, zij.

Op een gegeven moment is ook [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ) erbij gekomen. Aangever weet niet precies wie de schaar uit de handen van de verdachte heeft kunnen pakken, maar dat gebeurde pas toen zij met z’n drieën waren. Er is op de verdachte geen geweld toegepast. Volgens aangever is de verdachte op een gepaste wijze op de grond gelegd.

Getuige [getuige 1] , toentertijd chauffeur van aangever, heeft op 21 januari 2019 bij de politie verklaard dat hij aangever op 21 januari 2019 naar zijn kantoor had gebracht en zag dat er een hem onbekende man in het kantoor zat. Hij wist dat aangever ruzie had met die man. Daarom was hij ook ter plaatse voor het geval het uit de hand zou lopen. Hij zag dat de verdachte terwijl hij met aangever in gesprek was een schaar van het bureau van aangever pakte en deze in de nek van aangever wilde steken maar dat het niet lukte omdat de verdachte werd tegengehouden door aangever. De getuige is de kamer in gerend om aangever te helpen. Ze zijn al stoeiend in de andere kamer beland waar het de getuige lukte de schaar af te pakken.2

Bij de rechter-commissaris heeft de getuige op 13 februari 2020 verklaard dat hij zag dat aangever en de verdachte aan het worstelen waren in het kantoor van aangever. De vader van aangever en de getuige wilden ze uit elkaar halen. De getuige heeft aan Krav Maga en MMA gedaan, dus hij kon zijn vaardigheden hierbij gebruiken. De getuige heeft ze uit elkaar gehaald. Er is door hen bij het uit elkaar halen geen geweld gebruikt. Er is niet geslagen, geschopt of op de grond geduwd. Toen ze (het hof begrijpt: aangever en de verdachte tevoren) aan het worstelen waren had niemand iets in zijn handen. Hij heeft van anderen begrepen dat er eerder een schaar was gebruikt. Getuige heeft de schaar tijdens de worsteling niet gezien maar wel achteraf toen de politie er was. Toen de politie was gebeld en ter plaatse was, was de eerste vraag van de agent: “wie is de verdachte”? Er werd toen gewezen naar meneer [verdachte] (hof: de verdachte). Hij heeft van [getuige 2] (het hof begrijpt, gelet op dossierpagina 73: [getuige 2] ) gehoord dat er een schaar was gebruikt, hij heeft het ook van aangever gehoord en aangever liet ook zijn wond zien. Hij heeft het ook van de vader van aangever gehoord. Dit was allemaal op dezelfde dag na het incident op kantoor. De politie was hier bij.

Zijn eerdere verklaring bij de politie klopt niet, want hij heeft het incident niet zelf gezien. Het is het verhaal zoals hij dat van anderen heeft gehoord. Op de dag dat de getuige door de politie werd verhoord heeft hij ook aangever naar de politie gereden omdat laatstgenoemde gehoord moest worden.

Getuige [getuige 3] , de vader van aangever, heeft bij de politie verklaard dat hij op 31 (het hof begrijpt: 21) januari 2019 bij zijn zoon, de aangever, omstreeks 14.15 uur op kantoor was. Hij zag dat er een man (het hof begrijpt telkens: de verdachte) was die in gesprek is gegaan met zijn zoon. De getuige wachtte buiten het kantoor. Het kantoor heeft muren van glas dus hij kon wel meekijken. Hij zag dat de man een schaar pakte vanuit het bureau en een stekende beweging maakte in de richting van de buik van zijn zoon. De getuige is toen gelijk naar binnen gegaan samen met [getuige 1] (het hof begrijpt telkens: [getuige 1] ), de chauffeur van zijn zoon, en zij hebben toen de man van zijn zoon afgehaald en zij hem hebben vastgehouden tot de politie kwam. Hij zag daarna dat zijn zoon een snee had in zijn linker zij.3

Bij de rechter-commissaris heeft de vader van aangever als getuige op 13 februari 2020 verklaard gezien te hebben dat de verdachte op stond, een schaar pakte en dat de verdachte zijn zoon met de schaar wilde steken. Zijn zoon, die nog zat, zou de handen omhoog hebben gestoken. Desondanks kon de verdachte de zoon raken op zijn hoofd. Dat was rechts of links boven op het hoofd aan de voorzijde (volgens de rechter-commissaris wijst de getuige daarbij een plek boven op zijn hoofd aan). Volgens de getuige was er tevoren geen ruzie (het hof begrijpt: tussen aangever en de verdachte). Ze waren gewoon aan het praten. Hij heeft geen luide stemmen gehoord. De getuige en [getuige 1] zijn naar binnen gegaan om ze uit elkaar te halen. Zij hebben de verdachte vastgepakt. Het lukte niet om de schaar uit de hand van de verdachte te pakken en toen heeft de verdachte zijn zoon langs de buik gesneden. Zij hielden de verdachte toen vast. Dat hij bij de politie anders heeft verklaard wijt hij aan het ontbreken van een tolk. De getuige heeft niet gezien dat een van de andere aanwezigen heeft geschopt of geslagen in de richting van de verdachte. Ook zelf heeft de getuige dat niet gedaan. De getuige heeft verklaard dat hij na het voorval met zijn zoon over het waarom van het voorval en zijn opgelopen verwondingen heeft gesproken.

Getuige [getuige 4] , werkzaam op het kantoor van aangever als juridisch medewerker, heeft verklaard dat ze zag dat op 21 januari 2019 aangever en de verdachte in een kamer zijn gaan zitten op het kantoor van aangever. De vader van aangever (het hof begrijpt: [getuige 3] ) was daarbij aanvankelijk aanwezig, maar hij is weggestuurd. Het zijn glazen wanden (het hof begrijpt: van het kantoor). De getuige zag dat - nadat de vader het kantoor verliet - de verdachte iets pakte en stekende bewegingen maakte in de richting van aangever. Zij heeft niet gezien wat de verdachte in zijn hand had. Vervolgens zag zij een handgemeen tussen hen beiden. Zij heeft de vader van aangever ingelicht en hij heeft samen met de chauffeur van aangever (het hof begrijpt: [getuige 1] ) de verdachte uit de kamer gehaald. Verdachte heeft aangever als eerste aangevallen. Zij heeft dat gezien en gehoord.4

Bij de rechter-commissaris heeft zij op 7 januari 2020 verklaard dat aangever en de verdachte al voordat zij het kantoor, waarvan de ramen doorzichtig zijn, binnengingen een woordenwisseling kregen. Dat was schreeuwerig. Zij kregen ruzie. Toen aangever en de verdachte tezamen in het kantoor zaten ging de deur dicht. Eerst stonden zij tegenover elkaar. Op een gegeven moment is de verdachte in een stoel gaan zitten en stond aangever rechtop tegenover hem achter een andere stoel. Op een gegeven moment is aangever in de andere stoel gaan zitten. Ze zaten tegenover elkaar. Er was ruzie. Aangever was echt aan het schreeuwen. Verdachte zei iets dat aangever een fout had gemaakt. Op een gegeven moment zag zij dat de verdachte een stekende beweging maakte. Op dat moment zaten beiden nog in een stoel. Zij heeft niet gezien dat hieraan iets vooraf is gegaan omdat zij bezig was met haar werk. Zij dacht dat de stekende beweging richting het hoofd van aangever was. Zij heeft niet gezien of de verdachte iets in zijn hand had. De hand van de verdachte was wel gesloten. Zij heeft achteraf gehoord van anderen dat de verdachte wel iets in zijn hand had, een schaar of een briefopener, en daarom noemt zij het een stekende beweging. Voorts heeft getuige [getuige 4] verklaard dat aangever met zijn ene hand de hand van de verdachte vastpakte en met zijn andere hand de verdachte bij de keel pakte. Dit was van voren. Ze waren aan het worstelen. Toen werd zij bang en heeft zij tegen de vader van aangever gezegd dat ze ruzie aan het maken waren en hij moest ingrijpen. De vader heeft toen ook ingegrepen. Hij is naar het kantoor gegaan en heeft de verdachte van de aangever afgetrokken. Ondertussen was ook [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ) erbij gekomen en hij heeft de verdachte in een wurggreep genomen. Dit was buiten het kantoor in de open ruimte. Aangever liet zijn snijwond zien aan de zijkant van zijn buik. Aangever hield op dat moment de verdachte nog vast en ook [getuige 1] en de vader van aangever hielden de verdachte vast. Daarna hebben zij de verdachte naar de grond gewerkt. De verdachte probeerde los te komen en ze hebben hem geslagen. Toen de verdachte op de grond lag werd hij met vuisten geslagen. Getuige denkt dat de verdachte op zijn gezicht is geslagen, omdat hij later een bloedlip had.

Getuige [getuige 5] , stagiaire op het kantoor van aangever, heeft bij de politie op 21 januari 2019 verklaard dat zij ter plaatse was en de verdachte netjes op de komst van aangever heeft gewacht. Ook de vader van aangever was aanwezig. Zij zag dat aangever en de verdachte naar het kantoor van aangever zijn gegaan en vervolgens dat zij beiden aan het vechten waren, dat aangever op de grond lag en de verdachte een schaar uit het pennenbakje pakte. Ze zag dat haar collega’s partijen uit elkaar wilden halen en dat de verdachte met een schaar over de buik van aangever ging. Zij stond toen in de hal en er liepen veel mensen op en neer. Meer heeft zij niet gezien, zij had zich verstopt omdat zij bang was. Hierna kwam de politie.5

Bij de rechter-commissaris heeft zij op 19 december 2019 verklaard dat zij voor het verhoor een klasgenoot heeft gesproken die daar (op het kantoor van aangever) toen ook werkte. Zij heet [getuige 2] . Ook was er een groeps-chat aangemaakt met de mensen die daar toen aanwezig waren. [getuige 2] had deze groeps-chat aangemaakt en dat was nadat zij de brief had gekregen om bij de rechter-commissaris te komen. Met betrekking tot de gebeurtenis heeft zij verder het volgende verklaard:

Aangever kwam op zijn kantoor en toen zijn de verdachte en aangever gaan praten in zijn kantoor. Zij zat met haar gezicht in de richting van het kantoor. Zij zaten daar met z’n tweeën. De chauffeur (het hof begrijpt: [getuige 1] ) zat op de gang. Vanuit de gang heb je geen zicht op het kantoor. Ook de vader van aangever was op kantoor en zat aan haar tafel. Eerst waren de verdachte en de aangever rustig aan het praten en daarna werd er geschreeuwd in het Turks. Getuige verstaat geen Turks. Zij hoorde aan de toon dat zij boos waren. Zij zijn opgestaan en stonden tegenover elkaar. Zij waren nog steeds aan het schreeuwen. Ze stonden voor elkaar op een korte afstand. Toen begon het duwen. Over en weer. De vader of de chauffeur kwam op een gegeven moment in de kantoorruimte en probeerde ze uit elkaar te halen. Dat lukte niet. Vanuit de kantoorruimte kwamen zij vechtend de open ruimte in. De verdachte pakte vervolgens een schaar uit de pennenbak in de open ruimte. Dat was buiten het kantoor. Het was een klein schaartje. Zij was in paniek en ging weg. Zij heeft niet heeft gezien wie is begonnen en later heeft zij gehoord dat aangever in de nek zou zijn gestoken. Zij heeft gezien dat aangever met de schaar in zijn zij is gestoken. Dit gebeurde in de open ruimte en dus niet in het kantoor.

Getuige [getuige 6] heeft op 21 januari 2019 bij de politie verklaard dat zij op 21 januari 2019 toevallig met de verdachte naar boven liep richting het kantoor (het hof begrijpt: van aangever). De verdachte heeft toen ongeveer een uur op aangever gewacht. De getuige zat in haar kantoor aan de voorzijde van het gebouw en had geen zicht op de situatie. Zij hoorde gegil, draaide zich om en zag dat de vader van aangever, de chauffeur (het hof begrijpt: [getuige 1] ) en aangever de verdachte vasthielden om hem in bedwang te houden. Zij zag dat er over en weer geduwd en getrokken werd. Zij zag dat de verdachte op de grond werd gelegd. Daarna stond iedereen op en kwam de politie eraan.6

Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 6] op 19 december 2019 over het gebeuren verklaard dat zij geen zicht heeft op de kamer van aangever. Zij hoorde stemmen van mannen door elkaar. Zij hoorde paniek. Zij herkende de stemmen van de meiden (het hof begrijpt: de aanwezige vrouwen op het kantoor). Toen zij is opgestaan heeft zij zicht gekregen en gezien wat er gebeurde. Zij zag een worsteling tussen de verdachte, aangever en een stagiaire. Van de stagiaire weet zij zijn naam niet. Zij zag dat aangever en de stagiaire de verdachte richting de wand duwden en hielden om hem in bedwang te kunnen houden. Daarna kwamen ze uit de kamer van aangever, toen was er nog een worsteling in de gemeenschappelijke ruimte waar het secretariaat zit. Ze lagen op de grond. Toen ze opstonden had de verdachte bloed bij zijn tanden en daarna is hij tegen de wand geduwd om hem in bedwang te houden. Zij hoorde aangever zeggen dat de verdachte hem met een schaar wilde steken. Voorts heeft zij opgemerkt op dat aangever na het incident zijn verwondingen aan haar heeft laten zien en aan haar heeft gezegd dat hij in zijn zij was gestoken en dat de verdachte hem eerst in zijn nek wilde steken. De stagiaire heeft een fors postuur. [getuige 1] , dat is hem. Het zou kunnen dat [getuige 1] de chauffeur is.

Getuige [getuige 2] , stagiaire op het kantoor van aangever, heeft op 21 januari 2019 bij de politie verklaard dat zij toen werkzaam was op het kantoor van aangever. Er kwam een man, de verdachte, op kantoor. Toen aangever ook binnenkwam namen zij samen plaats in het kantoor. Zij zag door het glas dat er een ruzie ontstond, de verdachte op enig moment een schaar pakte van het bureau en met de schaar richting de buik van aangever stak. Ook zag ze dat de verdachte de schaar naar de nek van aangever bewoog. Hoe dat precies ging weet ze niet omdat het allemaal zo snel ging. Zij zag aan de rechterkant een snijwond. In de nek van aangever zag zij een rode streep.7

Bij de rechter-commissaris heeft zij op 13 februari 2020 als getuige over de gebeurtenis gedetailleerd verklaard:

Op 21 januari 2019 stonden in het kantoor zowel de verdachte als de aangever. Zij zag dat de verdachte een schaar uit het pennenbakje van het bureau pakte met zijn rechterhand. In de pennenbak zaten twee scharen. Een scherpe en een iets minder scherpe. De verdachte pakte de tweede. Zij zag dat de verdachte met de schaar richting de hals van aangever ging om hem te steken. De steekbeweging was naar de linker kant van de hals van aangever. De steekbeweging was schuin van boven naar beneden. Aangever wilde zich verdedigen. De verdachte hield de aangever met zijn linkerhand vast bij de hals. Aangever weerde die beweging af met zijn arm. Direct daarna stak de verdachte de aangever in de zij. Dat zag zij gebeuren. Aangever schreeuwde het uit toen de verdachte hem stak. Getuige begon te schreeuwen. [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ) probeerde toen om de verdachte en aangever uit elkaar te halen. De vader van aangever heeft dat ook nog geprobeerd. Dat heeft zij allemaal gezien. Zij heeft niet gezien dat iemand de verdachte heeft geslagen, geschopt of naar de grond heeft geduwd. Zij hebben op de politie gewacht.

Zij heeft geen contact met andere getuigen gehad over het verhoor bij de rechter-commissaris.

Het hof overweegt als volgt.

Door de aangever en de getuigen zijn verschillende verklaringen afgelegd, die op meerdere punten van elkaar verschillen. Hoewel in de kern veelvuldig wordt verklaard dat is gezien dat aangever door de verdachte met een schaar is gestoken/gesneden valt op dat de verklaringen ten aanzien van de wijze waarop dat is gegaan en de exacte plaats waar dat is voorgevallen aanzienlijke verschillen vertonen.

Ook de wijze waarop wordt verklaard over het op de verdachte uitgeoefende geweld vertoont grote verschillen. De herinnering van een aantal getuigen lijkt tevens toe te nemen met het verstrijken van de tijd.

Daarbij volgt uit diverse verklaringen dat na het voorval door de getuigen met elkaar of met de aangever is gesproken over het voorval, zij aanwezig waren bij de komst van de politie en aldus hebben kunnen horen en zien wat de aangever direct tegen de politie heeft gezegd en aan de politie heeft getoond. Bovendien blijken ook verklaringen omtrent de eigen waarneming te zijn gebaseerd op wat van anderen is gehoord. Dit past ook bij het proces-verbaal bevindingen van de verbalisant [verbalisant] , zoals opgenomen op dossierpagina 25, waarin is gerelateerd dat wanneer hij aankomt in de kantoorruimte van aangever daar ongeveer 8 personen, zowel mannen als vrouwen, staan, dat 1 persoon op een bureaustoel zit, dat dit aangever is en dat de verbalisant ziet dat aangever zijn trui omhoog trekt, zijn buik laat zien met daarop ter hoogte van zijn navel een horizontaal bebloede streep die loopt vanaf de navel naar de rechterzij en aangever daarbij zegt: “hij heeft dit gedaan”, waarbij hij wijst naar een andere man. Die man bleek de verdachte te zijn. Ten slotte is ook gebleken dat tussen een aantal getuigen voorafgaand aan de verhoren bij de rechter-commissaris de mogelijkheid van contact via WhatsApp is geweest.

Deze omstandigheden brengen met zich dat niet kan worden uitgesloten dat de getuigen zijn beïnvloed en/of dat de betrokkenen hun verklaringen op elkaar dan wel op hetgeen zij van een ander/anderen hebben gehoord, hebben kunnen afstemmen. Het hof is van oordeel dat een gezamenlijk geconstrueerd verhaal (‘collaborative storytelling’) een reëel risico is. Daarbij komt dat meerdere personen die belastend over de verdachte hebben verklaard destijds verbonden waren als werknemer aan het kantoor van de aangever, dan wel

familielid of chauffeur van de aangever.

Gelet op het bovenstaande acht het hof, anders dan de advocaat-generaal maar met de verdediging, de verklaringen van aangever en de getuigen onvoldoende betrouwbaar. Het hof kan aldus geen waarde hechten aan deze verklaringen.

Noodweer

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte het slachtoffer weliswaar met een schaar in de buik heeft geraakt, maar dat hij uit noodweer heeft gehandeld, reden waarom hij dient te worden vrijgesproken.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

In het begrip ‘mishandeling’ als bedoeld in artikel 300 Sr ligt de wederrechtelijkheid van die gedraging besloten. In het geval een beroep op noodweer, zijnde een rechtvaardigingsgrond, slaagt, ontvalt de wederrechtelijkheid aan de gedragingen van de verdachte en dient hij bijgevolg van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Het hof stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer is vereist dat de handeling is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Het hof stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Daarbij tekent het hof aan dat gelet op vorenstaande het hof de verklaringen van de verdachte tot uitgangspunt zal nemen.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard te blijven bij zijn verklaring afgelegd bij de rechtbank. Hij heeft verklaard dat hij boos was op aangever nadat een deurwaarder bij hem voor de deur stond en dat hij op 21 januari 2019 vervolgens naar het kantoor van aangever in Eindhoven is gegaan. In de kantoorkamer van aangever waren naast aangever twee andere personen aanwezig, zijnde de vader van aangever en getuige [getuige 1] . De verdachte ging zitten in een stoel in het kantoor van aangever. Aangever kwam op de verdachte af en heeft de verdachte met beide handen bij de keel gegrepen, waardoor de verdachte geen adem kon halen. Het lichaam van aangever was daarbij boven het lichaam van de verdachte. Doordat hij bij de keel werd gegrepen, geen adem kreeg en niet weg kon komen heeft hij het schaartje gepakt en daarmee een beweging gemaakt waardoor hij aangever op de buik heeft geraakt. Voorts heeft de verdachte verklaard te zijn geslagen en geschopt door meerdere mensen en dat hij hierbij pijn en letsel heeft opgelopen. Bij de verdachte is letsel vastgesteld (pagina 38 van het politiedossier).

Deze verklaring past bij de verklaring die de verdachte direct na zijn aanhouding op 21 januari 2019, in het politievoertuig, heeft afgelegd (dossierpagina 26) en bij de latere verklaring van de verdachte die is opgenomen op pagina 88 van het politiedossier.

Uitgaande van de verklaring van de verdachte, is het hof met de raadsman van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Verdachte was in de kantoorruimte van aangever, de deur zat dicht, hij zat in een stoel en hij werd door aangever met twee handen bij de keel gepakt waardoor hij geen adem meer kon halen. Gelet op de genoemde omstandigheden kon de verdachte zich niet aan de aanranding onttrekken. De door de verdachte toegepaste reactie, te weten het pakken van het voorhanden zijnde schaartje en het maken van een snijdende/krassende beweging hiermee, acht het hof gezien de omstandigheden noodzakelijk om de aanranding af te wenden en niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding gepleegd door aangever.

Het beroep op noodweer slaagt dan ook. Aan de gedraging van de verdachte ontbreekt derhalve de wederrechtelijkheid, zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte aangever [benadeelde] heeft mishandeld. De verdachte wordt daarom eveneens van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 21 januari 2019 te Eindhoven [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] via telefonische mededelingen aan de secretaresse van die [benadeelde] (welke die [benadeelde] ter kennis zijn gekomen) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, die [benadeelde] dood zou maken.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

De verdediging heeft het hof verzocht om aan de verdachte een geldboete op te leggen.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.

De verdachte heeft zich vanuit emoties schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door telefonisch aan de secretaresse/kantoormedewerker van aangever, die hem bijstand had verleend als advocaat, een dreigende uitlating te doen, welke bedreiging met de dood ter kennis is gekomen van de aangever. Dit handelen kan in het algemeen tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer leiden. Bij de beoordeling van de ernst van het feit neemt het hof mede in aanmerking dat het is gepleegd via een medewerkster van een kantoor waarbij ook een of meer andere medewerksters kennis hebben genomen van de geuite bedreiging. Hoewel duidelijk is dat de verdachte zich in een emotioneel lastige positie bevond, kan dit op geen enkele wijze een rechtvaardiging bieden voor het strafwaardige gedrag waarvan hij zich richting aangever heeft bediend.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2022, waaruit weliswaar blijkt dat de verdachte eerder voor een geweldsdelict (mishandeling) onherroepelijk tot een geldboete is veroordeeld, maar dat is meer dan twintig jaar geleden. Het hof zal daar dan ook geen rekening mee houden bij het bepalen van de op te leggen straf. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de reclasseringsrapportage d.d. 29 september 2020.

Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij als vrijwilliger actief is als voetbalcoach en trainer. De verdachte heeft een WAO-uitkering.

Alles afwegende acht het hof de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis, passend en geboden.

De hoogte van de door de rechtbank opgelegde geldboete doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat het hof daaraan voorbij gaat.

Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 4 dagen, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 86.027,90 (bestaande uit € 19.527,90 aan materiële schade en € 66.500,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is vergoeding van de proceskosten van € 500,00 gevorderd.

De vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen onder 1 waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet worden ontvangen.

Het hof wijst voorts de gevorderde proceskosten van € 500,00 af, reeds omdat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.

Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde] veroordelen in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]