Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1751, 200.195.968_02

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1751, 200.195.968_02

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 april 2018
Datum publicatie
25 april 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1751
Formele relaties
Zaaknummer
200.195.968_02

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor tekort schieten in de informatieplicht en zorgplicht ten opzichte van verzekeringnemer met betrekking tot vereiste alarminstallatie in oldtimer afgewezen vanwege ontbreken causaal verband tussen het beweerde tekort schieten en het door de verzekeraar niet verlenen van dekking bij autoverzekering van oldtimer/eigenaresse oldtimer toegelaten tot bewijslevering van stelling dat met het in het autobedrijf van gedaagden sub 2 en 3 is afgesproken dat de oldtimer ’s avonds binnen in de bedrijfsruimte gestald zou worden.

Uitspraak

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.195.968/02

arrest van 24 april 2018

in de zaak van

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante] ,

advocaat: mr. H.J.W. Weekers te Roermond,

tegen

1 [verzekeringen] Verzekeringen B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

advocaat: mr. W.A.M Rupert te Rotterdam,

2. [geintimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,

3. [geintimeerde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen,

geïntimeerden,

hierna aan te duiden als [verzekeringen] , [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] ,

op het bij exploot van dagvaarding van 13 april 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 januari 2016, door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [verzekeringen] c.s. als gedaagden.

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding in hoger beroep, met producties;

-

het tegen [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] verleende verstek;

-

de memorie van grieven met wijziging eis, met producties;

-

de memorie van antwoord van [verzekeringen] met producties;

-

het exploit van 2 januari 2017, waarin aan [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] de hervatting van de procedure wordt aangezegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.1.

[appellante] is eigenaresse van een auto, merk Mercedes, type 450 SL, met het kenteken [kenteken 1] . De auto is een oldtimer.

3.1.2.

Deze auto van [appellante] is op of omstreeks 5 november 2012 gestolen van het parkeerterrein van de (inmiddels niet meer bestaande) vennootschap onder firma V.O.F. [de V.O.F.] (hierna: [de V.O.F.] ) aan de [adres] te [vestigingsplaats] . De auto was op dat terrein geplaatst in verband met het feit dat [appellante] de auto via [de V.O.F.] wilde verkopen voor een prijs van minimaal € 15.000,00. [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] waren vennoten van [de V.O.F.] .

3.1.3.

[appellante] heeft de auto sedert 2005 verzekerd bij Nedasco B.V. [appellante] heeft een klassieke autoverzekering/oldtimerverzekering afgesloten via haar vaste tussenpersoon [verzekeringen] .

3.1.4.

[de V.O.F.] heeft [appellante] op 5 november 2012 telefonisch laten weten dat de auto van [appellante] niet meer op het bedrijfsterrein van [de V.O.F.] aanwezig was. De zoon van [appellante] heeft vervolgens, met machtiging van [appellante] , aangifte gedaan van diefstal van de auto bij de politie.

3.1.5.

[appellante] heeft op 5 november 2012 de schade gemeld bij [verzekeringen] . Een schade-expert van de verzekeraar is ter plaatse geweest.

3.1.6.

Nedasco heeft met een beroep op het beweerdelijk schenden van de zogenaamde “alarmclausule AM046” geweigerd dekking te verlenen aan [appellante] en heeft de door [appellante] gevorderde schadevergoeding wegens diefstal van de auto niet uitgekeerd.

3.1.7.

De procedure tussen [appellante] en Nedasco is inmiddels geroyeerd.

3.2.1.

In de onderhavige procedure vordert [appellante] , voor zover in deze nog van belang en verkort weergegeven:

-

Een verklaring voor recht dat [verzekeringen] aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade als gevolg van het niet nakomen van Nedasco van de tussen [appellante] en Nedasco gesloten verzekeringsovereenkomst met betrekking tot de Mercedes met kenteken [kenteken 1] , welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;

-

De veroordeling van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] om aan [appellante] te voldoen een bedrag aan schadevergoeding, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;

-

De veroordeling van [verzekeringen] , [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] , gezamenlijk en ieder ook hoofdelijk, tot betaling binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [appellante] van € 15.000,00 als voorschot op de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;

-

De veroordeling van [verzekeringen] , [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] , gezamenlijk doch ook ieder hoofdelijk, in de proceskosten.

3.2.2.

Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.

Ten aanzien van [verzekeringen] heeft [appellante] gesteld dat [verzekeringen] niet heeft gehandeld als zorgvuldig handelend assurantietussenpersoon, doordat zij tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht en informatieplicht door [appellante] niet of niet voldoende voor te lichten over de zogenaamde “alarmclausule” in de verzekeringsovereenkomst. Daardoor heeft [appellante] niet voldaan aan de alarmclausule en heeft Nedasco geweigerd tot uitkering van de geleden schade over te gaan. [verzekeringen] dient daarom de door [appellante] als gevolg van dit tekort schieten geleden schade te vergoeden.

Ten aanzien van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] heeft [appellante] gesteld dat [appellante] met [de V.O.F.] , van welke vennootschap onder firma [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] destijds vennoten waren, is overeengekomen dat [de V.O.F.] de auto van [appellante] na sluitingstijd van de garage binnen zou stallen, gelet op de gevoeligheid van de auto voor diefstal en vandalisme. [de V.O.F.] heeft zich niet aan deze afspraak gehouden en de auto op het buitenterrein laten staan. Om die reden dienen [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] de door [appellante] als gevolg van dit tekort schieten van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] geleden schade te vergoeden.

3.2.3.

[verzekeringen] , [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.3.

In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, de vordering van [appellante] afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.

3.4.

[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en heeft, na wijziging van eis, gevorderd:

  1. Een verklaring voor recht dat [verzekeringen] jegens [appellante] zelfstandig, althans in hoofdelijke verbondenheid met [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] , aansprakelijk is voor de schade die [appellante] heeft geleden, doordat Nedasco ter zake de diefstal in november 2012 van het voertuig van het merk Mercedes met kenteken [kenteken 1] onder de tussen [appellante] en Nedasco gesloten verzekeringsovereenkomst niet tot schade-uitkering is overgegaan;

  2. Een verklaring voor recht dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hoofdelijk jegens [appellante] aansprakelijk zijn voor de schade die [appellante] heeft geleden doordat [de V.O.F.] en of [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] toerekenbaar tekort zijn geschoten en /of onrechtmatig hebben gehandeld door het voertuig van het merk Mercedes met kenteken [kenteken 1] op of omstreeks 4 november 2012 niet binnen te parkeren;

  3. De veroordeling van [verzekeringen] zelfstandig, althans in hoofdelijke verbondenheid met [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] , tot betaling aan [appellante] van schadevergoeding ten bedrage van primair € 18.500,00 althans subsidiair € 15.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg;

  4. De hoofdelijke veroordeling van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] tot betaling aan [appellante] van schadevergoeding ten bedrage van primair € 18.500,00 althans subsidiair € 15.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg;

  5. De hoofdelijke veroordeling van [verzekeringen] , [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na het te wijzen arrest;

een en ander bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

3.5.

De grieven met betrekking tot [verzekeringen]

3.5.1.

[appellante] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.

[verzekeringen] is als assurantietussenpersoon tekort geschoten in de op haar rustende zorgplicht en informatieplicht en uit dien hoofde aansprakelijk voor de schade die [appellante] heeft geleden doordat Nedasco geen dekking verleende bij de diefstal van de auto. [verzekeringen] had moeten uitleggen aan [appellante] dat er een alarmclausule AM406 gold voor de gewijzigde verzekering en wat die clausule precies inhield op het punt van het vereiste beveiligingssysteem conform klasse 3/AA03. [verzekeringen] heeft die uitleg niet gegeven en [appellante] evenmin gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet binnen 14 dagen na de afgifte van de polis op 11 oktober 2011 inbouwen van voormeld beveiligingssysteem. Daarbij voert [appellante] verder aan dat zij niet het clausuleblad, waarop de AM046-clausule werd vermeld, heeft ontvangen. Het ontbreken van uitleg over de clausule klemt te meer, nu de oude vanaf 2005 geldende polis inhoudelijk verschilt van de nieuwe polis van oktober 2011. [appellante] is door [verzekeringen] niet op dat verschil gewezen. Als [verzekeringen] [appellante] tijdig op de inhoud van de clausule had gewezen, had [appellante] tijdig het juiste alarmsysteem ingebouwd en had zij door de diefstal geen schade geleden. Van eigen schuld van [appellante] is geen sprake, aldus [appellante] . Het eigen schuld verweer van [verzekeringen] dient dan ook te worden verworpen. Subsidiair stelt [appellante] dat, gelet op het feit dat [verzekeringen] als de professionele partij in deze heeft te gelden, er hooguit sprake kan zijn van 20% eigen schuld.

3.5.2.

[verzekeringen] heeft verweer gevoerd. Op dit verweer komt het hof hierna, voor zover van belang, terug.

3.5.3.1. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen de door [appellante] geleden schade als gevolg van het niet gedekt worden door de verzekeringsmaatschappij van de diefstalschade en het beweerde tekort schieten van [verzekeringen] in de nakoming van de op haar als assurantiepersoon rustende zorg- en informatieplicht. Het hof overweegt daartoe als volgt:

a) [appellante] wist of kon weten dat er in elk geval een alarmsysteem klasse III in de auto moest zijn ingebouwd. Het hof stelt dit vast op grond van productie G1 bij dupliek van [verzekeringen] , inhoudende het tot oktober 2011 met betrekking van de verzekerde auto geldende polisblad met clausuleblad, waarop onder meer is vermeld:

"(...) C0714 Alarminstallatie klasse 3

Ingeval van schade aan of verlies van het motorrijtuig door of ten gevolge van diefstal of joy-riding, resp. poging daartoe, zal uitsluitend dekking voor cascoschade bestaan wanneer het motorrijtuig ten tijde van de gebeurtenis is voorzien van een klasse 3 alarminstallatie met SCM-certificaat. Bij het verlaten van het motorrijtuig dient het alarmsysteem te allen tijde ingeschakeld te zijn/worden (...)"

[verzekeringen] heeft bij e-mail van 10 februari 2011 [appellante] nog op deze verplichting gewezen. Deze e-mail is vervolgens door of namens [appellante] als volgt beantwoord (middels een handgeschreven notitie op de geretourneerde e-mail):

"(...) 11-02-2011

Hij staat nu in de Winter staling als hij daar uit kom word het allarm in geboud (...)"

b) Anders dan [appellante] aanvoert, kan uit de producties 3 (inleidende dagvaarding), 11 en 14 (conclusie van repliek) niet worden vastgesteld dat [appellante] voorafgaand aan de diefstal van de auto op 8 oktober 2011 een Klasse 3 beveiligingssysteem in de auto heeft laten inbouwen door autobedrijf [autobedrijf] , waarvan haar zoon [zoon van appellante] vennoot is. Het hof stelt vast dat [appellante] noch de inkoopfactuur van het beveiligingssysteem noch het daarbij behorende certificaat heeft overgelegd, terwijl dat, mede gelet op de gemotiveerde betwisting op dit punt van [verzekeringen] , indien er daadwerkelijk een Klasse III beveiligingssysteem van het merk Gemini zou zijn ingebouwd, gezien artikel 21 Rv wel op haar weg had gelegen. Verder oordeelt het hof dat, indien [appellante] niet beschikt over deze beide bescheiden, dit te meer een indicatie is dat dit beveiligingssysteem niet is ingebouwd in de auto van [appellante] .

c) [appellante] heeft weliswaar bij repliek (productie 14) een SCM-certificaat van een alarmsysteem overgelegd, maar dit certificaat heeft betrekking op een personenauto, merk Mercedes Benz, type 230 TE, kenteken [kenteken 2] en dus niet op de in het geding zijnde auto. Bovendien betreft dit certificaat een alarminstallatie van klasse II en niet van klasse III.

d) [verzekeringen] heeft bij conclusie van antwoord onbetwist gesteld dat een alarminstallatie klasse III met een afstandsbediening wordt geactiveerd. In haar verklaring tegenover de heer of mevrouw [getuige 1] van [automotive] Automotive B.V., hierna [automotive] , (zie paragraaf 2.7. van het als productie 6 bij inleidende dagvaarding overgelegde onderzoeksrapport van [automotive] van 29 november 2012) heeft [appellante] aangegeven dat haar zoon [zoon van appellante] ooit een alarm in de auto heeft gebouwd waar zij verder geen bijzonderheden van weet. Het alarm kon aan en uitgezet worden met een schakelaar onder de stuurkolom (cursivering hof). Ook [appellante] ' zoon, [zoon van appellante] , heeft tegenover de onderzoeker van [automotive] verklaard dat het door hem ingebouwde alarm middels een schakelaar onder de stuurkolom aan- en uit werd gezet. Het hof begrijpt, bij gebreke van een andersluidende toelichting, dat de bediening van die schakelaar handmatig dient te geschieden. Deze verklaringen duiden er op dat zich in de auto hoe dan ook geen alarmsysteem klasse III heeft bevonden, want een dergelijk systeem wordt niet handmatig met een schakelaar onder de stuurkolom, maar met een afstandsbediening geactiveerd.

e) Het hof stelt voorts vast dat [appellante] in het (als productie 5 bij inleidende

dagvaarding overgelegde en) door haar ingevulde en aan [automotive] toegestuurde

schade-aangifteformulier op de vraag "(SCM) Certificaat aanwezig?" antwoordt met

"Nee". Indien er een alarminstallatie klasse III van het merk Gemini zou zijn

ingebouwd in de auto, zou er een certificaat aanwezig moeten zijn geweest en had

deze vraag met "Ja" moeten zijn beantwoord. Ook dit gegeven duidt er op dat er hoe

dan ook geen klasse III-alarmsysteem in de auto van [appellante] was ingebouwd op het

moment van de diefstal.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat onvoldoende is gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat op het moment van de diefstal een alarminstallatie klasse III in de auto was ingebouwd en doet niet ter zake dat het volgens [appellante] ingebouwde beveiligingssysteem als gevolg van de schending van de zorg- en informatieplicht door [verzekeringen] mogelijk niet zou hebben voldaan aan de specifieke (technische) eisen die ingevolge de op de autoverzekering toepasselijke clausule AM046 zouden hebben gegolden. De verzekeraar zou immers hoe dan ook, vanwege het ontbreken van een klasse III alarminstallatie, geen dekking hebben verleend.

Voor het opdragen van bewijs aan [appellante] ter zake van het inbouwen van een klasse III alarmsysteem ziet het hof geen grond, nu zij noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een op het causaal verband betrekking hebbend bewijsaanbod heeft gedaan en het hof evenmin aanleiding ziet ambtshalve haar tot dit bewijs toe te laten.

De overige stellingen en geschilpunten behoeven daarom geen bespreking meer.

3.5.3.2. Dit leidt tot het oordeel dat de grieven 1 en 3 (voor zover betrekking hebbend op [verzekeringen] ) falen en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

3.6.

De grieven met betrekking tot [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3]

3.6.1.

[appellante] heeft in dit verband het volgende aangevoerd.

3.6.1.1. De rechtbank heeft ten onrechte aan het afzien van repliceren door [appellante] in eerste

aanleg in de procedure tegen [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] de gevolgtrekking verbonden dat [appellante] haar vorderingen niet langer wenste te handhaven.

Deze grief slaagt. Zoals [appellante] terecht heeft gesteld, had de rechtbank haar beslissing moeten baseren op het partijdebat zoals zich dat tot en met conclusie van antwoord had ontwikkeld en had zij aan het niet repliceren door [appellante] niet de conclusie mogen verbinden dat [appellante] haar vorderingen jegens [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] niet langer wenste te handhaven. Het hof zal dan ook inhoudelijk over alle stellingen van partijen oordelen.

3.6.1.2. [appellante] heeft verder gesteld dat [de V.O.F.] en [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] contractueel te kort

zijn geschoten jegens haar dan wel dat zij onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. De afspraak die de voormalig echtgenoot van [appellante] (de heer [voormalig echtgenoot van appellante] ) namens [appellante] met [de V.O.F.] in de persoon van [geintimeerde 2] had gemaakt, was dat [de V.O.F.] de Mercedes 450 SL, kenteken [kenteken 1] , van [appellante] zou verkopen. Gedurende de tijd dat het voertuig bij [de V.O.F.] stond, diende [de V.O.F.] de zorg van een goed bewaarnemer in acht te nemen in de zin van artikel 7:602 BW. [de V.O.F.] heeft nagelaten dat te doen. Zij heeft immers in strijd met de gemaakte afspraak de auto in plaats van binnen in het bedrijfspand van [de V.O.F.]

’s nachts buiten op het verder niet omheinde terrein laten staan. Dit, terwijl de Mercedes vanwege de linnen cabrioletkap gevoelig was voor diefstal. Ter onderbouwing van de gestelde afspraak verwijst [appellante] naar de bij de inleidende dagvaarding als productie 8 overgelegde getuigenverklaringen.

[appellante] stelt door het voorgaande schade te hebben geleden die door [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] op grond van artikel 6:74 BW jo. 7:401 BW jo 7: 602 BW dan wel artikel 6:162 BW dient te worden vergoed en dat [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] in de proceskosten dienen te worden veroordeeld.

3.6.1.3. [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] hebben ontkend dat de door [appellante] gestelde afspraak is gemaakt. [geintimeerde 2] heeft tegen [zoon van appellante] voornoemd gezegd dat hij de auto’s buiten kon plaatsen en dat dat volledig op eigen risico was, omdat het geen afgesloten terrein is. Als er toevallig plaats in het pand zou zijn, zou [geintimeerde 2] dan die avond de auto binnen plaatsen. Dit is zo afgesproken in het bijzijn van twee getuigen, [getuige 2] en [getuige 3] , aldus [geintimeerde 2] .

3.6.1.4. Het hof stelt vast dat het slagen van de vordering van [appellante] tegen [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] staat of valt met het bewijs van de door [appellante] gestelde afspraak, inhoudende dat bedoelde Mercedes van [appellante] ’s avonds binnen in het bedrijfspand van [de V.O.F.] zou worden gezet door [geintimeerde 2] . Voor het aannemen van een schending van de zorgplicht van een goed bewaarnemer of van het beweerde onrechtmatig handelen van [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] , los van de gestelde afspraak, ziet het hof geen grond. Daartoe heeft [appellante] ook onvoldoende gesteld. Zonder die afspraak valt immers niet in te zien waarom [appellante] had mogen verwachten dat [geintimeerde 2] de auto ’s avonds binnen zou plaatsen. Het enkele feit dat de Mercedes van [appellante] een linnen cabrioletkap had en daardoor inbraakgevoelig was, is daartoe onvoldoende. Zij had er in dat geval zelf voor gekozen om het voertuig op een niet omheind bedrijfsterrein buiten te laten staan en wist welk risico er werd gelopen.

[appellante] heeft met de door haar in eerste aanleg overgelegde schriftelijke verklaringen naar het oordeel van het hof, mede gezien de gemotiveerde betwisting van de gestelde afspraak door [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] , het bewijs van de afspraak nog niet geleverd. Daarbij overweegt het hof dat uit de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] niet kan worden afgeleid hoe zij (kunnen) weten van de gestelde afspraak tussen [geintimeerde 2] en [zoon van appellante] en die verklaringen in dat opzicht te weinig feitelijk zijn. Ten aanzien van de verklaring van de heer [getuige 6] constateert het hof dat hij zijn eerder (voor [appellante] gunstige) afgelegde verklaring kennelijk later heeft ingetrokken, zoals kan worden afgeleid uit de door [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] overgelegde handgeschreven verklaring van [getuige 6] . Blijft over de handgeschreven verklaring van de heer [voormalig echtgenoot van appellante] (de ex-partner van [appellante] ), maar alleen op die schriftelijke verklaring neemt het hof het bestaan van de gestelde afspraak niet aan.

[appellante] zal, overeenkomstig het door haar gedane bewijsaanbod, worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling op dit punt, zoals hierna vermeld.

Het hof zal de zaak naar de rolzitting verwijzen voor het opgeven van het aantal en de persoon/personen van de te horen getuigen en van de verhinderdata van [appellante] en de eventueel te horen getuigen..

3.7.

In zowel de zaak tegen [verzekeringen] al in de zaak tegen [geintimeerde 2] en [geintimeerde 3] zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4 De uitspraak