Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-11-1996, AV9455, 94/2580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-11-1996, AV9455, 94/2580

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 november 1996
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:1996:AV9455
Zaaknummer
94/2580
Relevante informatie
3.126 IB

Uitspraak

Het geschil betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1991.

Mondelinge uitspraak

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. 

Gronden

1.  Vaststaat dat belanghebbende de onderhavige, door hem in het onderhavige jaar (1991) aan zijn schoonzoon overgedragen zaken sedert 1986 of 1987 verhuurde aan B BV, dat belanghebbendes schoonzoon deze verhuur heeft voortgezet en dat B BV deze zaken bezigt ten behoeve van het door haar drijven van een zogeheten materiële onderneming.

2.  Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat indien de exploitatie door belanghebbendes schoonzoon van de door hem van belanghebbende overgenomen zaken geïsoleerd - dat wil zeggen zonder rekening te houden met de omstandigheid dat hij deze zaken heeft verkregen van een belastingplichtige (belanghebbende) voor wie de exploitatie van deze zaken op grond van de door de Hoge Raad bij zijn arrest van 26 januari 1955, BNB 1955/216, aan het begrip `staken van een onderneming' gegeven uitleg nog wèl tot het genieten van winst uit onderneming leidt en zonder rekening te houden met het bepaalde in artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) - wordt beschouwd, die exploitatie niet is aan te merken als het door belanghebbendes schoonzoon drijven van een onderneming in de zin van artikel 6 van de Wet. Het Hof zal zich bij dit oordeel van belanghebbende, dat mede van feitelijke aard is en waarvan niet is gebleken dat daaraan een juridisch onjuist uitgangspunt ten grondslag ligt, aansluiten.

3.  Belanghebbende heeft voorts ter zitting erkend dat doel en strekking van artikel 17 van de Wet is om fiscale claims te behouden en dat derhalve voor toepassing van dit artikel is vereist dat de overgenomen zaken bij de overnemer tot een ondernemingsvermogen gaan behoren.

4.  Gelet op hetgeen onder 2 en 3 is overwogen, spitst het geschil met betrekking tot de toepassing van artikel 17 van de Wet - naar belanghebbende ter zitting eveneens heeft erkend - zich toe op de vraag of de enkele omstandigheid dat de overdrager (belanghebbende) op grond van de door de Hoge Raad bij zijn onder 2 genoemde arrest aan het begrip `staken van een onderneming' gegeven uitleg nog ondernemer is, tot gevolg heeft dat de overnemer met betrekking tot de exploitatie van de door hem overgenomen zaken eveneens als ondernemer kan worden aangemerkt. Deze vraag dient naar het oordeel van het Hof ontkennend te worden beantwoord.

5.  Gelet op hetgeen onder 2, 3 en 4 is overwogen, is toepassing van het bepaalde in artikel 17 van de Wet in casu niet mogelijk. (...)