Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-01-1982, AW9190, 145/81

Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-01-1982, AW9190, 145/81

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 januari 1982
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:1982:AW9190
Zaaknummer
145/81
Relevante informatie
15.1q BRV

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.;

Gezien het beroepschrift namens X te Z ingediend tegen de uitspraak van de Insp. op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting ter zake van na te melden verkrijging;

Gezien ...;

Overwegende dat vorenbedoelde naheffingsaanslag aan belanghebbende ter zake van na te melden verkrijging is opgelegd tot een bedrag van f 1.200; dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen deze aanslag; dat bij uitspraak van 18 december 1980 de Inspecteur de naheffingsaanslag heeft gehandhaafd; dat belanghebbende tegen die uitspraak tijdig in beroep is gekomen bij het Gerechtshof met het verzoek de uitspraak op het bezwaarschrift alsmede de daarbij gehandhaafde aanslag te vernietigen; dat de Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van zijn uitspraak;

Overwegende dat het volgende is komen vast te staan en dat het geschil als volgt nader kan worden omschreven:

Bij akte, verleden op 19 juni 1980 voor de plaatsvervanger van notaris A voornoemd, is aan belanghebbende, veehouder en taxateur van beroep, verkocht en in eigendom overgedragen een perceel grond, gelegen in de a- polder te Z nabij het woonhuis van belanghebbende, plaatselijk bekend b- weg 2, ter grootte van ongeveer 6 are 60 centiare van het perceel kadastraal bekend gemeente Z sectie D nr. 567. Deze verkoop en overdracht geschiedde voor een prijs van f 20.000. Aangezien belanghebbende in de akte verklaarde een beroep te doen op de vrijstelling van art. 15, lid 1, aanhef en letter q, (verder te noemen: de Wet) werd daarop, ter gelegenheid van de registratie, geen overdrachtsbelasting geheven. De Hoofdingenieur-Directeur voor Landinrichting, Grond- en Bosbeheer in de provincie Zuid-Holland heeft bij brief van 3 oktober 1980 aan notaris A voornoemd medegedeeld dat in casu de verklaring dat de verkrijging door belanghebbende in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur niet kon worden afgegeven. Vervolgens is op 6 november 1980 aan belanghebbende de litigieuze naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ad f 1.200, te weten 6% van f 20.000, zonder verhoging.

In geschil is of de vrijstelling van art. 15, lid 1, aanhef en letter q, van de Wet in deze al dan niet toepassing kan vinden. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend op grond van de omstandigheid dat het verkregene bestemd is om als bouwterrein te worden geëxploiteerd.

Belanghebbende daarentegen beantwoordt voormelde vraag bevestigend;

Overwegende dat partijen hun vorenomschreven standpunt doen steunen op hetgeen zij hebben aangevoerd in het beroepschrift onderscheidenlijk het vertoogschrift; dat zij ter zitting de zaak hebben bepleit, wat belanghebbende betreft aan de hand van vorenbedoelde pleitnota met de daarbij gevoegde acht produkties, waarvan de inhoud als te dezer plaatse ingevoegd moet worden aangemerkt;

dat partijen aan hun aldus gegeven uiteenzettingen ter zitting geen andere argumenten hebben toegevoegd;

Overwegende omtrent het geschil:

dat de Inspecteur de door belanghebbende bepleite toepasselijkheid van de vrijstelling van art. 15, lid 1, aanhef en letter q, van de Wet betwist op grond dat het verkregene reeds voor de aankoop bestemd was om als ondergrond voor een gebouw te dienen, waardoor het verkregene niet kan worden beschouwd als ′landerij′, terwijl daarenboven de onderwerpelijke transactie blijkens de onder de vaststaande feiten genoemde verklaring van de daar genoemde Hoofdingenieur-Directeur niet is aan te merken als een verkrijging in het belang van een verbetering van de landbouwstructuur;

dat evenwel ter zitting is gebleken, dat het verkregene voor belanghebbendes bedrijf hoofdzakelijk de functie vervult van een uitweg, waartoe het ook in de eerste plaats was aangekocht; dat het voor het overige dient als ondergrond van een gedeelte van de nadien gestichte stal en veldschuur zomede dat die stal alleen om praktische redenen gedeeltelijk op het verkregen perceeltje is gebouwd, terwijl de veldschuur om welstandsredenen op dat perceeltje is geplaatst;

dat naar het oordeel van het Hof onder deze omstandigheden, waarvan de juistheid door de Inspecteur ter zitting is erkend, het verkochte ondanks de gedeeltelijke bebouwing dient te worden aangemerkt als een landerij, waarvan de verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur zodat, nu het voldaan zijn aan de overige vereisten van voormelde vrijstellingsbepaling tussen partijen niet in geschil is, de Inspecteur die vrijstelling ten onrechte niet van toepassing heeft geacht;

dat de naheffingsaanslag derhalve ten onrechte is opgelegd;

Rechtdoende:

Vernietigt de uitspraak van de Inspecteur alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag.