Home

Gerechtshof Leeuwarden, 07-01-1983, ECLI:NL:GHLEE:1983:BV4106 AW8521, 326/82

Gerechtshof Leeuwarden, 07-01-1983, ECLI:NL:GHLEE:1983:BV4106 AW8521, 326/82

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
7 januari 1983
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:1983:AW8521
Zaaknummer
326/82
Relevante informatie
3.8 IB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.

Gezien het beroepschrift ingediend namens X te Z en gericht tegen de uitspraak van de Insp. op het bezwaarschrift namens belanghebbende ingediend tegen de hem opgelegde aanslag in de ink.bel. voor het jaar 1976;

Gezien ...

Overwegende dat belanghebbende in de inkomstenbelasting voor het jaar 1976, door de Inspecteur op grond van de Wet IB '64 (gelijk die Wet voor dat jaar gold) werd aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 72.488 voor wat betreft de man en f 13.919 voor wat betreft de vrouw;

dat op het bezwaar namens belanghebbende de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 65.062 voor wat betreft de man en f 13.919 voor wat betreft de vrouw;

dat belanghebbende van deze uitspraak in beroep is gekomen;

Overwegende dat blijkens de inhoud van de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting als niet dan wel onvoldoende betwist tussen partijen is komen vast te staan:

1. dat belanghebbende, geboren in 1942, met ingang van 1 mei 1968 met zijn vader A geboren in 1918 en kaashandelaar te P (hierna te noemen: de vader) een maatschap is aangegaan, welke maatschap is gevestigd te Z en welke ten doel heeft het exploiteren van het veeteeltbedrijf, staande en gelegen te Z en alles wat daarmede in de ruimste zin verband houdt;

2. dat de vader ondermeer inbracht het gebruik en genot van de hem toebehorende onroerende goederen, met de daarbij behorende gebouwen (woonhuis, schuur en oude melkstal) alles staande en gelegen onder Z samen groot ruim 34 hectare;

3. dat staande deze maatschap in 1971 ruim 8 hectare land werd gekocht door de maatschapsleden gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft;

4. dat op de grond van de vader belanghebbende een woonhuis bouwde en dat een ligboxenstal door de maatschapsleden gezamenlijk werd gesticht voor rekening van de maatschap (en opgenomen op de balansen van de maatschap, evenals de 8 hectare land);

5. dat bij notariele akte van 29 mei 1975 belanghebbende, als schriftelijke lasthebber van zijn vader, van de erven B kocht percelen weiland met een boerenbehuizinge samen groot ruim 22 hectare voor f 335.000, waarbij een beroep gedaan werd op de vrijstelling van overdrachtsbelasting van art. 15, letter g Bel. Rechtsv.;

6. dat dit land door de maatschap in gebruik is genomen, met uitzondering van de boerderij met erf, waarvan getracht is die te verkopen;

7. dat, toen die verkoop niet direct lukte, de vader bij notariele akte van 26 augustus 1975 aan belanghebbende deze boerenbehuizing met erf verkocht voor f 40.000, welke prijs zonder tussenkomst van een taxateur tot stand kwam;

8. dat in laatstgenoemde acte is vermeld dat in de f 335.000 is begrepen als koopsom van de boerderij met erf een som van f 40.000, waarover overdrachtsbelasting werd geheven en dat een beroep wordt gedaan op art. 13, eerste lid, Bel.Rechtsv. ter berekening van de overdrachtsbelasting;

9. dat belanghebbende bij notariele acte van 15 april 1976 de boerderij met erf heeft verkocht voor f 75.000;

10. dat op de balans van 30 april 1976 van de maatschap debet is opgenomen onder het hoofd 'vorderingen' 'Land B, f 339.609' welk bedrag kennelijk als volgt is berekend:

land met boerderij f 335.000

veldinventaris en drainage f 40.000

notariskosten f 4.609

f 379.609

verkoop boerderij f 40.000

f 339.609;

11. dat van de creditzijde een bankschuld is vermeld van ruim f 450.000 mede ontstaan door de aankoop ad f 375.000, welk bedrag per bank is betaald;

12. dat bij notariële akte van 29 december 1977 de maatschap met ingang van 2 mei 1976 is ontbonden, waarbij:

a. belanghebbende kreeg toebedeeld het land onder 3 voor f 15.000 per hectare;

b. de vader aan belanghebbende verkocht ruim 9 hectare land (voor f 15.000 per hectare) met opstallen (deel uitmakend van het onroerend goed vermeld onder 2 en 4);

c. de vader aan belanghebbende verkocht het land ad 5 voor f 295.000, zijnde f 335.000 minus f 40.000, uitkomend op f 13.410 per hectare;

d. een beroep wordt gedaan op de vrijstelling van art. 15 Bel. Rechtsv., te weten met name lid 1 sub b, lid 1 sub g en lid 1 sub i, terwijl voor het geheel voor zoveel nodig een beroep wordt gedaan op lid 1, sub g aangezien het verkregene bij belanghebbende reeds langer dan vijf jaren als lid van de maatschap in gebruik was;

13. dat de boerderij niet is vermeld in de aangifte vermogensbelasting 1976;

Overwegende dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslag naast een aantal niet (meer) in geschil zijnde correcties, het aangegeven belastbaar inkomen heeft verhoogd met f 35.000, zijnde het verschil tussen de aan- en verkoopprijs van de boerderij;

dat hij die correctie ook na bezwaar heeft gehandhaafd;

dat het geschil alleen de belastbaarheid van dat voordeel betreft;

Overwegende dat namens belanghebbende in het beroepschrift en mondeling ter zitting - samengevat - is gesteld:

dat de boerderij bij de aankoop van 26 augustus 1975 privé-vermogen werd;

dat het de bedoeling was dat belanghebbende direct het land en de boerderij samen zou kopen, doch dat dat, om reden van besparing van overdrachtsbelasting, geschiedde op naam van de vader, zijnde de eigenaar van de naastliggende landerijen (in gebruik bij de maatschap);

dat de maatschap alleen belang had bij landerijen, niet bij de boerderij, reden waarom belanghebbende die kocht voor een nader te kiezen bestemming;

dat administratief die aankoop tot het privé-vermogen is gerekend, doch per abuis niet in het vermogen per 1 januari 1976 is opgenomen;

met conclusie: tot vermindering van het belastbaar inkomen van de man tot f 34.109 en van de vrouw tot f 12.824;

Overwegende dat de Inspecteur daar tegenover in het vertoogschrift en mondeling ter zitting heeft aangevoerd:

dat de grond en de boerderij alleen in een koop konden worden overgenomen en dat de boerderij slechts is aangehouden in afwachting van een gunstige verkoop;

dat de boerderij door belanghebbende niet in zijn aangifte voor de vermogensbelasting 1976 is opgenomen, reden om aan te nemen dat die tot het bedrijfsvermogen behoorde;

dat uit de jaarstukken niet blijkt dat belanghebbende de boerderij tot zijn privé-vermogen heeft gerekend;

dat de koppelkoop alleen om bedrijfsmotieven is geschied, zodat de boerderij tot het verplicht bedrijfsvermogen behoort, en het voordeel derhalve als winst belast is;

met conclusie: tot bevestiging van de uitspraak;

Overwegende omtrent het geschil:

dat vaststaat dat de onderhavige boerderij samen met het land moest worden gekocht en het land zonder de boerderij niet kon worden gekocht;

dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de aankoop op naam van de vader alleen geschiedde om overdrachtsbelasting te besparen, doch dat het voor hem bestemd was;

dat dit bevestigd wordt door de overdracht van de boerderij binnen drie maanden aan belanghebbende in verband met de vrijstelling van overdrachtsbelasting (artikel 13, lid 1) zonder de waarde te taxeren (feit 7), door de overdracht van het land voor de resterende kostprijs (feit 12 aanhef en letter c), terwijl het naastliggende land voor een hogere prijs werd overgedragen of verkocht (feit 12 aanhef en letter a en b) en door het feit dat de gehele aankoop door de maatschap (en niet door de vader) met geleend geld is gefinancierd (feit 11);

dat belanghebbende het gehele bedrijf na ontbinding van de maatschap per 2 mei 1976 heeft voortgezet (feit 12), terwijl hij daarvoor in maatschapsverband belast was met de feitelijke leiding van het bedrijf;

dat de onderhavige aankoop van de 22 hectare land (met boerderij) is geschied ter uitbreiding van het er naast liggende bedrijf van de maatschap (feit 6), reeds omvattende 34 hectare land, waarvan het gebruik en genot ingebracht is door de vader (feit 2), en de 8 hectare land uit feit 3;

dat op grond van het vorenstaande het aangekochte complex verplicht behoorde tot het ondernemingsvermogen (van de maatschap), evenals de ligboxenstal en ander land (feiten 3 en 4);

dat daarin geen verandering wordt gebracht door de omstandigheid dat de boerderij met erf niet in die onderneming is gebruikt of kon worden gebruikt (feit 6), evenmin doordat reeds bij de aankoop van het complex het voornemen bestond de boerderij met het erf zo spoedig mogelijk te verkopen (feiten 6 en 7);

dat het daarom terecht ook is vermeld op de balans per 30 april 1976 (feit 10), zij het ten onrechte onder het hoofd 'vorderingen';

dat de grenzen der redelijkheid overschreden zouden worden door de boerderij tot het privé-vermogen te rekenen;

dat dit niet anders wordt door de juridische overdracht van de boerderij van de vader aan de zoon, nu binnen de maatschap daardoor feitelijk (in verband met de financiering door de bank) niets veranderde, zodat de boerderij met erf ook voor belanghebbende verplicht bleef behoren tot het ondernemingsvermogen;

dat overigens door belanghebbende wel is gesteld dat de boerderij op 26 augustus 1975 tot zijn privé-vermogen is gaan behoren, doch uit niets is voldoende gebleken dat de wil daartoe, zo er al sprake zou zijn van keuzemogelijkheid, uit de gedragingen, de boekhouding of anderszins tot uitdrukking kwam, ook niet uit de na de verkoop opgestelde kladkolommenbalans, welke is overgelegd;

dat het tegendeel blijkt uit het bezwaarschrift van 26 februari 1980, waarin stond:

'De aankoopprijs voor belastingplichtige ad f 40.000 werd willekeurig vastgesteld. Een later uitgevoerde taxatie per juni 1975 geeft een waarde aan van f 65.000. Dit betekent naar onze mening dat de aankoopprijs voor de heer X gesteld dient te worden op f 65.000 en de boekwinst derhalve     f 10.000 bedraagt.'

en uit het feit (13) dat belanghebbende de boerderij niet vermeldde in de aangifte vermogensbelasting 1976, hetgeen wel had dienen te geschieden indien die boerderij tot zijn privé-vermogen behoorde;

dat de stelling inzake de waarde van f 65.000 in het beroepschrift niet is herhaald en deze in strijd is met de verklaring in de notariële akte (feit 8), zodat deze stelling geen behandeling behoeft;

dat, nu gelijk hiervoor overwogen, de boerderij tot het ondernemingsvermogen behoorde, het daarmee behaalde voordeel tot de winst behoort, welke winst geheel door belanghebbende is genoten;

dat de grootte van winst op de verkochte boerderij niet in geschil is, althans dat door belanghebbende het bedrag niet of in onvoldoende mate is bestreden;

Overwegende dat dan als volgt moet worden beslist:

Bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.