Home

Gerechtshof Arnhem, 22-03-1983, AW8942, 1.019/1981

Gerechtshof Arnhem, 22-03-1983, AW8942, 1.019/1981

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 maart 1983
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARN:1983:AW8942
Zaaknummer
1.019/1981
Relevante informatie
15 LB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.;

Gezien het beroepschrift van X, wonende te Z, gericht tegen de uitspraak van de insp. op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1979 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting;

Gezien ...

Overwegende dat bij de uitspraak waarvan beroep de bovenvermelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 27.020 met inachtneming van een belastingvrije som van f 10.070, is gehandhaafd;

Overwegende dat de belanghebbende in beroep primair vermindering van de aanslag verzoekt tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 25.366, en subsidiair tot een, berekend naar een door het hof vast te stellen belastbaar inkomen tussen f 25.366 en f 27.020, in beide gevallen met inachtneming van voormelde belastingvrije som, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak;

Overwegende dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor het geding vaststaand kan worden aangemerkt.

De belanghebbende, geboren op 21 maart 1948, is in dienstbetrekking werkzaam bij het ministerie van landbouw en visserij. In het jaar 1979 volgde hij tevens een opleiding tot registeraccountant. De daaraan verbonden studiekosten, in beginsel aan te merken als buitengewone lasten in de zin van art. 46, eerste lid, aanhef en letter c IB '64 (hierna: de Wet), bedroegen f 3.446.

Van zijn werkgever ontving hij in 1979 als tegemoetkoming in deze studiekosten f 1.654, zulks op grond van art. 75 van het Algemene Rijksambtenarenreglement en art. 4 van de Studiefaciliteitenregeling rijkspersoneel op 3 mei 1978 onder nr. AB78/U670 uitgevaardigd door de minister van binnenlandse zaken (hierna: de Regeling). De tekst van de Regeling is bij het beroepschrift overgelegd.

De belanghebbende heeft de tegemoetkoming van f 1.654 niet op de als buitengewone lasten van het onzuivere inkomen afgetrokken studiekosten in mindering gebracht omdat hij ingevolge art. 5 van de Regeling tot terugbetaling verplicht is ingeval:

a. hem ontslag wordt verleend voordat de studie met goed gevolg is afgesloten;

b. de studie niet met goed gevolg is afgesloten op grond van omstandigheden die naar het oordeel van het bevoegd gezag aan de belanghebbende zijn te wijten;

c. hem ontslag wordt verleend binnen een termijn van drie jaren sedert de datum, waarop de studie met goed gevolg is afgesloten.

De inspecteur heeft in afwijking van belanghebbendes aangifte f 1.654 van de studiekosten niet als buitengewone lasten aanvaard omdat zij naar zijn mening tot dit bedrag niet op de belanghebbende hebben gedrukt;

Overwegende dat het geschil de vraag betreft of de tegemoetkoming van f 1.654 de omvang van de als buitengewone lasten aan te merken studiekosten aantast, zoals de inspecteur betoogt, dan wel daarop geen invloed heeft, zoals de belanghebbende meent;

Overwegende dat de partijen hun standpunten verdedigen op de in de stukken vermelde gronden waaraan ter zitting geen andere meer zijn toegevoegd. Wel heeft de inspecteur opgemerkt dat op pagina 2 van het vertoogschrift ′uitvoerbeschikking LB nr. 12′ moet worden gelezen als ′Uitvoeringsbeschikking LB artikel 12′;

Overwegende omtrent het geschil:

Ingevolge de artikelen 3, derde lid, aanhef en letter b, en 46, eerste lid, aanhef en letter c van de Wet kunnen als buitengewone lasten op het onzuivere inkomen in mindering worden gebracht de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van zijn opleiding of studie voor een beroep, voorzover zij een bepaald bedrag te boven gaan. Studiekosten die hij niet zelf betaalt of die hem worden vergoed drukken niet op de belastingplichtige en zijn daarom geen buitengewone lasten; studiekosten die hij financiert uit een lening drukken daarentegen wel op de belastingplichtige en zijn mitsdien buitengewone lasten.

Uit de Regeling blijkt dat de tegemoetkoming aan de belanghebbende niet als lening is verstrekt doch a fonds perdu, zij het onder een ontbindende voorwaarde die in werking treedt als zich een van de hiervoor onder a, b en c genoemde gebeurtenissen voordoet. Op grond van de artikelen 22, tweede lid van de Wet, 11, tweede lid, aanhef en letter d van de Wet op de loonbelasting 1964, en 12, aanhef en letter g van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972 is de tegemoetkoming niet aan de heffing van inkomstenbelasting onderworpen. Deze omstandigheid staat niet de mogelijkheid in de weg een eventuele terugbetaling aan de werkgever als negatief loon aan te merken. Daarom verwerpt het hof met de daarvoor aangevoerde argumenten belanghebbendes standpunt dat de tegemoetkoming de op hem drukkende studiekosten niet met f 1.654 zou hebben verlicht.

Omdat de belanghebbende het bedrag van f 1.654 ten volle heeft genoten verwerpt het hof eveneens het subsidiair verdedigde standpunt, dat de kansen op terugbetaling daarop naar een geschat bedrag in mindering zouden moeten worden gebracht vooraleer de studiekosten met de tegemoetkoming worden gekort.

Belanghebbendes beroep is derhalve ongegrond;

Recht doende:

Bevestigt de uitspraak waarvan beroep.