Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8307, Wahv 200.223.582/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8307, Wahv 200.223.582/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 oktober 2019
Datum publicatie
6 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:8307
Zaaknummer
Wahv 200.223.582/01

Inhoudsindicatie

Het proces-verbaal de zitting van de kantonrechter voldoet niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Het door de vertegenwoordiger van de officier van justitie ingenomen standpunt ontbreekt daarin. De vermelding in de aantekening ‘Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de inhoud van het beroepschrift’ volstaat niet, nu daaruit niet blijkt tot welke conclusie de vertegenwoordiger is gekomen. Het opnemen van deze conclusie is in het bijzonder van belang, gelet op de eigenstandige bevoegdheid die de

(vertegenwoordiger van de) officier van justitie heeft ten aanzien van het in stand laten, wijzigen of vernietigen van de inleidende beschikking.

Laden en lossen? De stelling van de gemachtigde dat sprake was van het lossen van zware en omvangrijke goederen, is onvoldoende concreet en onderbouwd om op basis daarvan aannemelijk te achten dat sprake is van lossen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, gelet op de bewoordingen van de definitie van parkeren in artikel 1 van het RVV 1990, laden en lossen een uitzondering is.

Uitspraak

zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer

: Wahv 200.223.582/01

CJIB-nummer

: 197258066

Uitspraak d.d.

: 9 oktober 2019

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2017, betreffende

wonende te [A] .

De gemachtigde van de betrokkene is mr. [B] , kantoorhoudende te [C] .

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen door de kantonrechter.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.

De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Op 18 juli 2018 en 6 augustus 2018 zijn nog brieven van de gemachtigde ontvangen.

Beoordeling

1. De gemachtigde stelt zich in hoger beroep ten eerste op het standpunt dat niet is gebleken dat van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal is opgemaakt. De gemachtigde voert daartoe onder meer aan dat het proces-verbaal de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en hetgeen ter zitting is voorgevallen behoort te bevatten, maar dat de beslissing van de kantonrechter daaraan niet voldoet. Volgens de gemachtigde kan de beslissing van de kantonrechter dus niet in stand blijven.

2. Van het verhandelde ter zitting dient een proces-verbaal te worden opgemaakt (vgl. het arrest van het hof van 31 maart 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:2589). Dit dient een zakelijke weergave te bevatten van wat is voorgevallen ter zitting.

3. Het dossier bevat een afschrift van de aantekening in het proces-verbaal van de openbare zitting van 29 augustus 2017. Het door de vertegenwoordiger van de officier van justitie ingenomen standpunt ontbreekt daarin. De vermelding in de aantekening "Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de inhoud van het beroepschrift" volstaat niet, nu daaruit niet blijkt tot welke conclusie de vertegenwoordiger is gekomen. Het opnemen van deze conclusie is in het bijzonder van belang, gelet op de eigenstandige bevoegdheid die (de vertegenwoordiger van) de officier van justitie op de voet van artikel 7 van de Wahv juncto artikel 7:27 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ten aanzien van het in stand laten, wijzigen of vernietigen van de inleidende beschikking. Het proces-verbaal voldoet derhalve niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. De beslissing van de kantonrechter kan derhalve niet in stand blijven.

4. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.

5. De gemachtigde voert tegen de beslissing van de officier van justitie aan dat de officier van justitie hem, de gemachtigde, niet tijdig alle door hem gevraagde, op de zaak betrekking hebbende stukken heeft doen toekomen. De gemachtigde heeft het zaakoverzicht en de aankondiging van beschikking pas bij de door de kantonrechter overgelegde zaakstukken aangetroffen; het fotomateriaal is eerst overgelegd bij de beslissing op het administratief beroep van 7 november 2017 (het hof begrijpt: 7 november 2016).

6. Het is vaste rechtspraak dat de officier van justitie, op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb, in de fase van het administratief beroep op verzoek van de indiener van het beroepschrift gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In zaken als deze gaat het om het zaakoverzicht en (indien van toepassing) een foto van de gedraging.

7. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in de fase van het administratief beroep de officier van justitie heeft verzocht om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Niet blijkt dat de gemachtigde (al) deze stukken, voorafgaand aan het beslissen op het administratief beroep, zijn toegezonden. De officier van justitie heeft dus niet aan zijn informatieplicht voldaan.

8. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal het beroep van de gemachtigde tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen, en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.

9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren buiten parkeervak bij één van de borden E4 tot en met E10, E12 of E13 v/d bijlage I van het RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 8 januari 2016 om 13:58 uur op de Uilenstede te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .

10. De gemachtigde voert aan dat locatie van de verweten gedraging een doolhof aan straten is, zodat de verweten gedraging niet in afdoende mate individualiseerbaar is.

11. Het hof ziet, gelet op de door de gemachtigde gevoerde overige verweren, in het bijzonder de in overweging 14 en 16 genoemde, geen aanleiding om aan te nemen dat de plaatsaanduiding in de inleidende beschikking zo ruim is dat bij de betrokkene misverstand kan zijn ontstaan omtrent de gedraging waarvoor bij die beschikking de sanctie is opgelegd. Dit verweer van de gemachtigde wordt dan ook verworpen.

12. De gemachtigde voert verder aan dat de ambtenaar niet bevoegd was om de sanctie op te leggen, nu niet is gebleken dat de sanctie is gerelateerd aan de openbare orde en bovendien niet is voldaan aan de in Bijlage L van die Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar gestelde voorwaarden.

13. Het hof kan het betoog van de gemachtigde niet volgen. Ten tijde van het opleggen van de sanctie golden de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BBO). Het optreden van de ambtenaar valt binnen de in artikel 6.4 van de BBO toegekende bevoegdheden. Voor de handhaving van de negatie van de hier in geding zijnde bebording geldt niet de eis van relatie tot de openbare

orde. Evenmin geldt daarvoor de door de gemachtigde genoemde eis uit Bijlage L.

14. Voorts voert de gemachtigde aan dat van parkeren in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) geen sprake was, nu er slechts zeer korte tijd werd stilgestaan teneinde zware en omvangrijke goederen te lossen.

15. Het hof acht deze stelling van de gemachtigde onvoldoende concreet en onderbouwd om op basis daarvan aannemelijk te achten dat sprake is van lossen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat, gelet op de bewoordingen van de definitie van parkeren in artikel 1 van het RVV1990, laden en lossen een uitzondering is.

16. Ook voert de gemachtigde aan dat de bestuurder van het voertuig de ambtenaar ter plaatse van de verweten gedraging heeft aangesproken, hetgeen betekent dat staandehouding blijkbaar wel mogelijk was en de sanctie dus ten onrechte aan de betrokkene als de kentekenhouder opgelegd.

17. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 8 en 9 van zijn arrest van 27 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ERCLI:NL:GHARL:2019:4527, verwerpt het hof dit verweer.

18. De bezwaren van de gemachtigde treffen geen doel. Het beroep tegen de inleidende beschikking is daarom ongegrond.

19. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).

Beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;

vernietigt de beslissing van de officier van justitie;

verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;

wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.