Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2589, WAHV 200.170.624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2589, WAHV 200.170.624

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 maart 2016
Datum publicatie
12 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:2589
Zaaknummer
WAHV 200.170.624

Inhoudsindicatie

12 en 13 WAHV. 7:18 Awb. 3 WAHV en 2 BAHV.

Uit e-mailcontact van de gemachtigde van de betrokkene met de griffier van de rechtbank blijkt dat er geen proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter is en wordt opgemaakt. Er is gehandeld in strijd met artikel 13, tweede en derde lid van de WAHV juncto artikel 12 van de WAHV. Dit leidt tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.

In het beroepschrift aan de officier van justitie is onder verwijzing naar artikel 7:18, vierde lid, van de AWB verzocht om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De officier van justitie heeft het verzoek ten onrechte behandeld als een Wob-verzoek. De officier van justitie had het zaakoverzicht en de foto’s van de gedraging moeten toezenden en de gemachtigde de gelegenheid moeten bieden de gronden van het beroep aan te vullen. Dit heeft de officier van justitie niet gedaan. De stukken zijn pas verstrekt nadat op het administratief beroep is beslist. De beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd.

Het verweer dat de verbalisant niet bevoegd zou zijn tot het opleggen van de sanctie en dat de snelheid van een ander voertuig in een andere rijstrook is gemeten, treft geen doel.

Uitspraak

WAHV 200.170.624

31 maart 2016

CJIB 182615379

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

locatie Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant

van 28 april 2015

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),

wonende te [woonplaats 1],

voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],

wonende te [woonplaats 2] (Engeland).

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.

Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

In reactie op de oproepingsbrief voor een zitting bij het hof heeft de gemachtigde van de betrokkene aangegeven het zittingsverzoek in te trekken en verzocht de zaak buiten zitting af te doen.

Beoordeling

1. Aangezien de gemachtigde van de betrokkene het zittingsverzoek heeft ingetrokken en heeft verzocht de zaak buiten zitting af te doen, zal het hof afzien van een behandeling ter zitting.

2. De gemachtigde van de betrokkene heeft in hoger beroep met betrekking tot de beslissing van de kantonrechter onder meer aangevoerd dat in strijd met artikel 13, derde lid, van de WAHV geen proces-verbaal van het ter zitting verhandelde is opgemaakt.

3. Uit het derde lid van artikel 13 WAHV, in verband met het tweede lid van evengenoemd artikel en met artikel 12 van die wet, moet worden afgeleid dat van iedere zitting welke krachtens de WAHV wordt gehouden, een proces-verbaal behoort te worden opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de aldaar afgelegde verklaringen en van hetgeen verder op de zitting is voorgevallen. Zulks is van belang met het oog op de controle op de naleving van de eisen welke onder meer door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan een procedure als de onderhavige worden gesteld (vgl. HR 30 juni 1998, VR 1999/57).

4. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt dat het beroep op 21 april 2015 ter zitting is behandeld. Uit het e-mailcontact van de gemachtigde van de betrokkene met de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant blijkt dat er geen proces-verbaal van de zitting is en wordt opgemaakt. Het hof stelt vast dat er is gehandeld in strijd met artikel 13, tweede en derde lid van de WAHV juncto artikel 12 van de WAHV. Het verweer van de gemachtigde treft derhalve doel. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd behoeven de overige bezwaren tegen die beslissing geen bespreking meer.

5. Vervolgens ligt het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ter beoordeling van het hof. De gemachtigde van de betrokkene heeft onder meer aangevoerd dat de officier van justitie niet heeft gereageerd op het verzoek om toezending van alle op het dossier betrekking hebbende stukken.

6. De gemachtigde van de betrokkene heeft in het administratief beroepschrift verzocht om toezending van alle op het dossier betrekking hebbende stukken en heeft daartoe gewezen op artikel 7:18, vierde lid, Awb. De officier van justitie heeft op 1 september 2014 gereageerd op het verzoek van de gemachtigde en aangegeven dat hij het verzoek beschouwt als te zijn gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en als zodanig behandelt.

7. Het hof is van oordeel dat de officier van justitie het verzoek van de gemachtigde van de betrokkene ten onrechte heeft behandeld als een Wob-verzoek. Daarvoor was, gelet op hetgeen de gemachtigde in zijn administratief beroepschrift heeft aangegeven, geen aanleiding. Het betreft hier, gelet op de verwijzing naar dit wetsartikel en de inhoud van de gevraagde stukken, een verzoek als bedoeld in artikel 7:18, vierde lid, van de Awb. Gelet hierop had de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene de op de zaak betrekking hebbende stukken, inhoudende het zaakoverzicht en de foto's van de gedraging, ter beschikking moeten stellen en hem in de gelegenheid moeten stellen met behulp van deze stukken de gronden van het beroep aan te vullen. In dit verband wijst het hof op zijn arrest van 28 september 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:7246). Uit het dossier blijkt echter niet dat de officier van justitie dit heeft gedaan. De stukken zijn eerst verstrekt nadat op het administratief beroep is beslist. De officier van justitie heeft derhalve niet gehandeld in overeenstemming met artikel 7:18, vierde lid, van de Awb.

8. Gelet hierop kan de beslissing van de officier van justitie niet in stand blijven. Het hof zal, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, die beslissing vernietigen.

9. Het hof zal vervolgens het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen. In dit verband stelt het hof vast dat de gemachtigde op 12 november 2014 een afschrift van het zaakoverzicht en de beschikbare foto's van de gedraging is toegezonden.

10. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 127,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid binnen bebouwde kom, met 15km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 8 juni 2014 om 12.39 uur op de Schroeweg te Middelburg met het voertuig met het kenteken [kenteken].

11. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. De gemachtigde van de betrokkene voert daartoe aan dat uit de beschikbare foto's van de gedraging blijkt dat de vermeende gedraging in 'Lane 1' zou zijn verricht. Lane 1 is altijd de rijstrook naast de middenberm, aldus de gemachtigde. Op die rijstrook rijdt niet het voertuig van de betrokkene maar een witte Toyota. Voorts wordt aangevoerd dat de opsporingsambtenaar [verbalisant] onbevoegd is tot het opleggen van een sanctie. De aanwijzing is op 31 maart 2014 verlopen.

12. Met betrekking tot de stelling van de betrokkene dat de betrokken verbalisant [verbalisant] niet bevoegd was tot het opleggen van de administratieve sanctie, overweegt het hof als volgt.

13. Artikel 3 van de WAHV houdt - voor zover van belang - in:

"1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt."

14. De in artikel 3, eerste lid, WAHV genoemde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: BAHV). Artikel 2, tweede lid onder a, BAHV luidt als volgt:

"Met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet zijn mede belast:

a. de buitengewoon opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover deze ambtenaren krachtens de akte of aanwijzing, de bevoegdheid hebben tot het opsporen van alle strafbare feiten, dan wel tot het opsporen van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet strafbaar gestelde feiten."

15. Het hof stelt vast dat de opsporingsbevoegdheid van verbalisant [verbalisant] in de onderhavige zaak berust op artikel 3 WAHV in combinatie met artikel 2, tweede lid onder a, BAHV. Artikel 2, tweede lid onder a, BAHV verwijst naar de akte of aanwijzing.

In de verlenging Aanwijzing, die door de gemachtigde van de betrokkene is overgelegd, wordt vermeld dat onder verwijzing naar de Aanwijzing van het College van procureurs-generaal voor het uitlezen en verwerken van films met betrekking tot snelheidsovertredingen, te weten de categorie opsporing en vervolging, de aanwijzing van verbalisant [verbalisant] wordt verlengd tot en met 31 maart 2014. Voorts is opgemerkt dat bij verdere verlenging van de Aanwijzing door het College van procureurs-generaal, de aanwijzing van verbalisant [verbalisant] zal voortduren.

16. De eerder genoemde Aanwijzing van het College van procureurs-generaal (gepubliceerd in de Staatscourant van 26 februari 2010, nr. 2930, registratienummer 2010A001) is nadien verlengd in andere Aanwijzingen. Op de datum van de gedraging, 8 juni 2014, was de bevoegdheid van verbalisant [verbalisant] gebaseerd op de destijds geldende Aanwijzing OM-strafbeschikking met registratienummer 2013A017, in werking getreden op 1 november 2013 en gepubliceerd in de Staatscourant van 27 november 2013, 33003. Het verweer dat de verbalisant niet bevoegd zou zijn tot het opleggen van onderhavige sanctie treft derhalve geen doel.

17. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.

18. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:

“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. (het hof begrijpt: met behulp van) een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.

Gemeten (afgelezen) snelheid: 68 km per uur.

Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 65 km per uur.

Toegestane snelheid: 50 km per uur.

Overschrijding met: 15 km per uur.

De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het College van procureurs-generaal uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.

De bestuurder werd ter plaatse niet staande gehouden. Er werd volstaan met bekeuren op kenteken. (…)

Rijrichting van: Rijksweg A58.

Rijrichting naar: Middelburg. (…)

Naam van ambtenaar: [verbalisant] (…)

Rangomschrijving: buitengewoon opsp ambtenaar (het hof begrijpt: opsporingsambtenaar).”

19. Uit de fotoafdrukken die zich in het dossier bevinden blijkt dat de Schroeweg, ter hoogte van de kruising met de Torenweg, is verdeeld in vier rijstroken. De meest links gelegen rijstrook is bestemd voor linksafslaand verkeer. De twee rijstroken gelegen in het midden zijn bestemd voor rechtdoorgaand verkeer. De meest rechts gelegen rijstrook is bestemd voor rechtsafslaand verkeer. De twee rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer worden door middel van een dubbele doorgetrokken streep onderscheiden van het links- en rechtsafslaand verkeer. Op de fotoafdrukken is te zien dat het voertuig van de betrokkene zich op de eerste rijstrook voor rechtdoorgaand verkeer bevindt. Tevens is een ander voertuig te zien, een witte Toyota. Dit voertuig rijdt op de rijstrook voor linksafslaand verkeer. In de databalk op de fotoafdruk is vermeld dat het voertuig op rijstrook 1 is gemeten met een snelheid van 68 km/h. Het kenteken van het voertuig dat de flitspaal heeft geactiveerd is vergroot weergegeven, te weten het voertuig met het kenteken [kenteken].

20. Het hof ziet geen aanknopingspunten voor honorering van het verweer van de gemachtigde, erop neerkomende dat een ander dan het voertuig van de betrokkene is gemeten. Het hof overweegt hiertoe dat de flitspaal - blijkens de databalk - is geactiveerd door het voertuig op rijstrook 1. Dat is, van de twee rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer, de meest links gelegen rijstrook. Bovendien volgt uit de foto's dat het andere voertuig stilstaat voor het verkeerslicht. Voorts heeft de camera van de flitspaal de kentekenplaat van het voertuig van de betrokkene uitvergroot en niet die van het andere voertuig. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de meting. Nu de betrokkene verder geen voor de zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.

21. Uit het voren overwogene vloeit voort dat de sanctie terecht is opgelegd. Het beroep daartegen zal derhalve ongegrond worden verklaard.

22. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. Voor beroepschriften ingediend na 1 januari 2015 bedraagt de waarde per punt € 490,-. Gelet op het overgangsrecht dient deze waarde per punt ook te worden toegekend voor de beroepschriften die in een eerdere fase van de procedure zijn ingediend. Gelet op de aard van de zaak past het hof de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Het hof zal de advocaat-generaal derhalve veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 490,- (2 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;

vernietigt de beslissing van de officier van justitie;

verklaart het beroep tegen de sanctiebeschikking ongegrond;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 490,-.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.