Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2002, AV5371, 01/02189
Gerechtshof Amsterdam, 27-05-2002, AV5371, 01/02189
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 mei 2002
- Datum publicatie
- 4 april 2013
- Zaaknummer
- 01/02189
- Relevante informatie
- 15.4 OB
Uitspraak
Vaststaande feiten
2.1. F BV, thans onderdeel van belanghebbende, heeft in de jaren 1999 en 2000 drukwerk ingekocht. De op deze inkoop drukkende voorbelasting is in de periodieke aangifte omzetbelasting niet in aftrek gebracht omdat het drukwerk voor vrijgestelde verzekeringsactiviteiten zou worden aangewend.
2.2. In verband met de naamswijziging van F BV in G BV heeft belanghebbende besloten het drukwerk dat de oude naam vermeldt niet meer te gebruiken.
2.3. In twee brieven, gedagtekend 5 december 2000, heeft belanghebbende het voornemen tot de vernietiging van het ongebruikte drukwerk aan de inspecteur bekendgemaakt. Voorts heeft belanghebbende aangegeven de op dit drukwerk betrekking hebbende omzetbelasting ten bedrage van f 6.338,42 en f 26.249,58 terug te willen vorderen en heeft belanghebbende de inspecteur verzocht zich hierover uit te laten.
2.4. Op 30 december 2000 is het briefpapier verkocht aan E voor een bedrag van f 545 inclusief f 81,17 aan omzetbelasting.
2.5. In de brief van de inspecteur van 17 januari 2001 wordt aangegeven dat het door belanghebbende gedane verzoek om teruggaaf niet zal kunnen worden gehonoreerd omdat verkoop van ongebruikt drukwerk met het oog op vernietiging daarvan naar de mening van de inspecteur niet kan worden aangemerkt als ′bezigen′ in de zin van artikel 15, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2.6. In een controlerapport van 31 oktober 1996, opgesteld naar aanleiding van een door de Belastingdienst Grote Ondernemingen P bij belanghebbende ingesteld onderzoek over de jaren 1992 tot 1995, is de volgende passage opgenomen:
3.15. Andere elementen van de suppletie-aangifte
Naast (...) komt nog het volgende in de suppletie-aangifte voor:
(...) - een claim terzake van met omzetbelasting verkocht ongebruikt drukwerk, waarop nu ingevolge artikel 15 lid 3 (oud) van de wet alsnog de voorbelasting door X verrekenbaar wordt gebracht; men stelt dat het papier nooit in gebruik is genomen.
(...)
Gezien het geringe belang is dit niet nader onderzocht. Wel valt op te merken, dat ik de trouvaille inzake verkocht ongebruikt drukwerk in beginsel correct acht.
2.7. In een interne publicatie van de Belastingdienst, door belanghebbende bij de pleitnota overgelegd en afkomstig uit het interne jaarverslag 2000 van de Belastingdienst Grote Ondernemingen P, komt de volgende passage voor:
Oud papier
Een bijzondere groep van patiënten wordt gevormd door de niet-aftrekgerechtigde ondernemers zoals banken en verzekeringsmaatschappijen. Dit is het gevolg van de vrijstellingen ex artikel 11, lid 1, letters i, j en k, Wet OB. Banken en verzekeringsmaatschappijen hebben de neiging, vroeger overigens minder vaak dan heden ten dage, te komen tot een fusie of overname. Dat leidt meestal tot het introduceren van een nieuw bedrijfslogo.
Gevolg daarvan is dan weer dat een voorraad voorbedrukt briefpapier van de ene op de andere dag onbruikbaar wordt. Althans voor het gebruik waarvoor het in eerste instantie was bedoeld. In verband met het beoogde (vrijgestelde) gebruik is de voorbelasting in eerste instantie niet of nauwelijks in aftrek gebracht. Wanneer het papier vervolgens ter vernietiging aan de oud-papierhandel wordt verkocht en geleverd, kan gesteld worden dat het uiteindelijk is aangewend voor belaste prestaties. Dit werd dan ook gesteld.
Er zou dan alsnog een aanvullend recht op aftrek ontstaan. Maar gaat dat verhaal ook op indien het papier om niet wordt weggehaald of in eigen beheer wordt vernietigd? En wat indien er wordt betaald voor het laten weghalen met het oog op vernietiging?
Kortom vragen genoeg om de kennisgroep te verzoeken een standpunt in te nemen in deze weerbarstige materie. Het uiteindelijke standpunt van de kennisgroep was even kort als duidelijk. Door de vernietiging, al dan niet na verkoop, wordt bewerkstelligd dat het papier niet meer gebezigd kan worden zodat er geen aanvullend recht bestaat op aftrek.
Geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting op de voet van artikel 15, vierde lid, van de Wet met betrekking tot het in geding zijnde drukwerk, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist. Indien het gelijk ten aanzien van dit geschilpunt aan de inspecteur is, is voorts in geschil of er sprake is van schending door de inspecteur van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel nu de inspecteur het beleid voerde in gevallen als de onderhavige teruggaaf van omzetbelasting te verlenen en een beleidswijziging op dit punt pas schriftelijk met dagtekening 17 januari 2001 aan belanghebbende is meegedeeld.
Overwegingen van het hof
5.1. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende het drukwerk heeft aangeschaft in het kader van haar onderneming. Voorts staat vast dat belanghebbende de omzetbelasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van het aan haar geleverde drukwerk in rekening is gebracht, niet in aftrek heeft gebracht omdat het drukwerk was bestemd om te worden gebezigd ten behoeve van vrijgestelde prestaties als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wet. Ten slotte is niet in geschil dat belanghebbende het drukwerk niet feitelijk heeft gebruikt overeenkomstig de aanvankelijke bestemming doch dat het is geleverd aan een papierrecyclingbedrijf met de bedoeling dat het papier door dit bedrijf zou worden vernietigd.
5.2. Door de levering van het in geding zijnde drukwerk heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel het drukwerk gebezigd in het kader van haar onderneming. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het drukwerk niet eerder is gaan bezigen. Nu de levering, naar tussen partijen niet in geschil is, niet is vrijgesteld van omzetbelasting, vindt ten aanzien van de bij de aankoop van het drukwerk aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Wet geen toepassing. Alsdan wordt de op grond van artikel 15, vierde lid, van de Wet de niet door belanghebbende in aftrek gebrachte omzetbelasting op grond van de laatste volzin van die wetsbepaling aan haar teruggegeven.
5.3. Aan het bepaalde in artikel 15, vierde lid, van de Wet noch aan de geschiedenis van de totstandkoming van dat artikellid zijn naar 's Hofs oordeel argumenten te ontlenen dat het aldaar bepaalde niet geldt indien de desbetreffende goederen worden geleverd met de bedoeling dat zij door de afnemer worden vernietigd. Indien al op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Zesde richtlijn zou kunnen worden verdedigd dat ook in een geval als het onderhavige geen herziening van de aftrek kan plaatsvinden, dan baat zulks de inspecteur niet omdat de Wet niet in een dergelijke beperking voorziet.
5.4. Met betrekking tot het beroep op opgewekt vertrouwen geldt het volgende. Uit de in onderdeel 2.6 aangehaalde passage van het controlerapport van de belastingdienst blijkt, dat belanghebbende ook in de door de controle bestreken periode een claim had ingediend tot herrekening van voorbelasting ter zake van met omzetbelasting verkocht ongebruikt drukwerk en dat de controlerend ambtenaar dat heeft gezien en dienaangaande in het rapport heeft opgemerkt de teruggaaf juist te achten. Het Hof is van oordeel dat daarmee bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat zij ook in volgende jaren recht had op teruggaaf van omzetbelasting ter zake van dezelfde aangelegenheid.
5.5. De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat hij reeds vóór 5 december 2000 telefonisch aan de gemachtigde heeft medegedeeld dat ′het heel goed mogelijk is dat het beleid zal worden gewijzigd′. Die mededeling is naar het oordeel van het Hof onvoldoende concreet om te kunnen leiden tot de conclusie dat belanghebbende vóór 17 januari 2001 op de hoogte was van het standpunt van de inspecteur dat de verkoop van ongebruikt drukwerk ter vernietiging geen reden meer zou zijn voor herrekening van omzetbelasting. Dit oordeel vindt steun in de door de inspecteur in zijn brief van 8 mei jl. opgenomen zinsnede: ′Voor de motivering van de uitspraak op bezwaar verwijs ik naar mijn brief van 17 januari 2001, waarin ik u mijn standpunt in deze materie heb bekend gemaakt (...)′ alsmede in de ter zitting gedane mededeling van de inspecteur dat de brief van 17 januari 2001 is opgesteld toen de kennisgroep haar standpunt bekend had gemaakt. Nu de brief van de inspecteur belanghebbende bereikte na de verkoop en levering van het litigieuze drukwerk, mocht belanghebbende er op vertrouwen dat hetgeen in het controlerapport daaromtrent was vermeld onverkort van toepassing was. Ook om deze reden is derhalve het gelijk aan belanghebbende.
(Verklaart het beroep ongegrond.)