Centrale Raad van Beroep, 18-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:746, 24/2144 AKW
Centrale Raad van Beroep, 18-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:746, 24/2144 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 april 2025
- Datum publicatie
- 20 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:746
- Zaaknummer
- 24/2144 AKW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag extra bedrag kinderbijslag AKW+ onterecht. De SVB wees de aanvraag voor AKW+ af vanwege het ontbreken van arbeidsinkomen, zoals vereist op grond van artikel 7a, tweede lid, AKW. De Raad oordeelt dat huishoudens met een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte ouder vergelijkbaar zijn met eenoudergezinnen die wel recht hebben op AKW+ zonder inkomenseis. Het onderscheid mist redelijke rechtvaardiging en leidt tot verboden discriminatie volgens artikel 14 EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak met verbeterde gronden en draagt de Svb op om een nieuw besluit te nemen zonder toepassing van de inkomenseis.
Uitspraak
24/2144 AKW
Datum uitspraak:18 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2024, 24/2287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (België) (betrokkene)
SAMENVATTING
Betrokkene ontvangt een IVA-uitkering. Zijn partner zorgt voor hun zorgintensieve kind. De Svb wijst de aanvraag van betrokkene om AKW+ af omdat geen van beide partners een arbeidsinkomen heeft. Volgens de Raad is de overkoepelende gedachte achter de doelstellingen van de AKW+-regeling, dat de wetgever op de algemene beleidsdoelstelling van bevordering van de arbeidsmarktparticipatie een uitzondering heeft willen maken voor een ouder die ervoor kiest zelf voor zijn zorgintensieve kind te zorgen in plaats van inkomensvormende arbeid te verrichten. De AKW+ is een instrument om het besteedbare inkomen van de betreffende huishoudens tot op zekere hoogte te compenseren. Niet valt in te zien dat een huishouden waarin voor de ene partner blijkens de ontvangst van een IVA- uitkering niet meer wordt ingezet op re-integratie op de arbeidsmarkt, en de andere partner de intensieve zorg voor het kind draagt, en dus voor beide ouders bevordering van de arbeidsmarktparticipatie niet aan de orde is, deze compensatie achterwege zou moeten blijven. De Svb moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen waarbij de eis van arbeidsinkomen buiten toepassing wordt gelaten.
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Daarna hebben beide partijen nog stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2025. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. M. van Everdingen en mr. J.A.H. Koning. Betrokkene is in persoon verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Betrokkene ontvangt dubbele kinderbijslag op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW1, omdat zijn dochter intensieve zorg nodig heeft. Ook ontvangt betrokkene een uitkering op grond van de Wet WIA2, in de vorm van een IVA-uitkering. De partner van betrokkene zorgt voor de dochter. Zij heeft geen eigen inkomen.
Begin januari 2024 heeft betrokkene over het jaar 2023 een extra bedrag aan kinderbijslag (AKW+) aangevraagd als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de AKW (AKW+-regeling). Daarbij is aangeven dat betrokkene en zijn partner over 2023 geen arbeidsinkomen hadden.
In een besluit van 30 januari 2024, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2024 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag om toekenning van AKW+ over 2023 afgewezen, omdat betrokkene en zijn partner over dat jaar geen arbeidsinkomen hebben.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij is een veroordeling uitgesproken tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten van betrokkene. Volgens de rechtbank doen zich bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de wetgever heeft voorzien of bedoeld. De wetgever heeft alleenverdienershuishoudens met een zorgintensief kind willen compenseren voor het feit dat zij niet konden profiteren van fiscale maatregelen om de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten (met name de IACK3), en daarom in besteedbaar inkomen achterbleven bij tweeverdienershuishoudens. Uit de parlementaire behandeling van de regeling voor de extra tegemoetkoming blijkt niet dat bij de situatie is stilgestaan dat voor inkomen uit arbeid een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de plaats komt en sprake is van volledig en duurzaam onvermogen om weer inkomen uit arbeid te verwerven. Indien in het geval van betrokkene onverkort wordt vastgehouden aan het vereiste van ‘inkomen uit tegenwoordige arbeid’ zoals in artikel 7a, tweede lid, onder b, van de AKW is bepaald, wordt volgens de rechtbank een onderscheid gemaakt tussen mensen met een dergelijk inkomen en mensen met een IVA-uitkering, terwijl dit onderscheid geen redelijk doel dient en leidt tot een uitkomst die niet in verhouding staat tot de met de regeling te dienen doelen. Het vereiste van ‘inkomen uit tegenwoordige arbeid’ zoals opgenomen in die bepaling, moet daarom in het geval van betrokkene buiten toepassing blijven wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Standpunt van de Svb
De Svb is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens de Svb is geen sprake van een situatie die de wetgever niet heeft verdisconteerd bij de totstandkoming van de regeling. De regelgever heeft bij de totstandkoming van de TOG-plus, de voorloper van de AKW+-regeling, bewust gekozen voor het beperken van de doelgroep van de regeling tot alleenverdienershuishoudens die zorgen voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen. De essentie van een dwingend geformuleerde inkomenseis als opgenomen in de AKW+-regeling is dat personen die niet aan die eis voldoen, geen recht hebben op AKW+. Deze essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan.
Voor het geval wel sprake zou zijn van niet verdisconteerde omstandigheden, wijst de Svb erop dat deze er slechts toe kunnen leiden dat toepassing van de inkomenseis achterwege wordt gelaten, als de niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de regel zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Volgens de Svb is de evenredigheid van het bestreden besluit, waarbij de AKW+-regeling correct is toegepast, in beginsel gegeven en heeft de rechter nog slechts de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit onevenredig bezwarend is. Dat dit in de situatie van betrokkene niet het geval is, blijkt volgens de Svb alleen al uit de antwoorden van de minister4 op de Kamervragen over de inkomenseffecten van afschaffing van de IACK. De Svb meent dat de rechtbank een te indringende toetsing heeft verricht, nu uit de uitspraak van de Raad van 18 april 20245 blijkt dat de rechterlijke toetsing van dwingendrechtelijke bepalingen in het socialezekerheidsrecht aan het evenredigheidsbeginsel (zeer) terughoudend is.
Standpunt van betrokkene
Betrokkene is het eens met het oordeel van de rechtbank. Volgens betrokkene is strikte toepassing van de arbeidsinkomenseis in zijn geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Svb had maatwerk moeten toepassen. Verder herhaalt betrokkene zijn in beroep ingenomen standpunt dat de uitsluiting van een blijvend volledig arbeidsongeschikte persoon wiens partner het gezamenlijke zorgintensieve kind verzorgt, van het recht op AKW+, in strijd met het in nationaal en internationaal recht neergelegde verbod van discriminatie van gehandicapten. Ook is volgens betrokkene sprake van discriminatie naar leefvorm, omdat de alleenstaande ouder van een zorgintensief kind wél recht heeft op AKW+, ook als die ouder geen arbeidsinkomen heeft. Daarnaast negeert de Svb volgens betrokkene met de afwijzing van zijn aanvraag om AKW+ een aantal verdragsrechtelijke bepalingen die bescherming en ondersteuning garanderen aan gezinnen met zorgintensieve kinderen. Betrokkene wijst erop dat de financiële uitsluiting directe gevolgen heeft voor de zorg en het welzijn van zijn gezin. Dat is naar zijn mening in strijd met de doelstellingen van de AKW+ en de zorgplicht die voortvloeit uit nationale en internationale regelgeving. Ten slotte is volgens betrokkene sprake van schending van een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur.