Home

Centrale Raad van Beroep, 26-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:461, 23/2053 WARZO

Centrale Raad van Beroep, 26-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:461, 23/2053 WARZO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 maart 2025
Datum publicatie
27 maart 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:461
Zaaknummer
23/2053 WARZO

Inhoudsindicatie

Dagloon Wazo-uitkering terecht vastgesteld op € 163,93. De Raad is van oordeel dat er sprake is van een adequate uitkering in de zin van de Zwangerschapsrichtlijn. Ook is de Raad van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en komt daarom niet toe aan de vraag of toepassing van artikel 3:13 van de Wazo zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.

Uitspraak

23/2053 WARZO

Datum uitspraak: 26 maart 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2023, 22/898 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het dagloon van appellante voor haar Wazouitkering terecht heeft vastgesteld op € 163,93. De Raad is van oordeel dat sprake is van een adequate uitkering in de zin van de Zwangerschapsrichtlijn. Ook is de Raad van oordeel dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en komt daarom niet toe aan de vraag of toepassing van artikel 3:13 van de Wazo zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. Boonstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

Het onderzoek is heropend. Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven voor het afzien van een nadere zitting.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante is vanaf 1 februari 2020 werkzaam bij [naam B.V.] ( [naam B.V.] ), aanvankelijk voor 16 uur per week. Daarnaast werkte appellante bij Stichting [naam stichting] ( [naam stichting] ), vanaf 1 februari 2020 voor 24 uur per week. Appellante werkte dus 40 uur per week. De dienstbetrekking bij [naam stichting] eindigde op 12 oktober 2020. Per dezelfde datum is de dienstbetrekking bij [naam B.V.] uitgebreid naar 32 uur per week.

1.2.

Bij besluit van 17 juni 2021 heeft het Uwv appellante voor de duur van 30 juni 2021 tot 20 oktober 2021 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) toegekend. De uitkering is 100% van het dagloon. Voor de berekening van het dagloon is het Uwv uitgegaan van het loon dat appellante in de referteperiode van een jaar voorafgaande aan het verlof heeft genoten. De referteperiode loopt van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. Het Uwv is uitgegaan van het loon dat appellante heeft genoten bij de werkgever waar het recht op uitkering bij zwangerschap en bevalling is ontstaan (de risicodienstbetrekking), te weten bij [naam B.V.] . Dit loon bedraagt over de referteperiode € 42.785,97. Het dagloon is het loon over het hele refertejaar gedeeld door 261 loondagen, dus € 163,93. Appellante heeft bezwaar gemaakt omdat zij het niet eens is met de hoogte van het dagloon.

1.3.

Bij beslissing op bezwaar van 24 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 juni 2021 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat in artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo is bepaald dat het dagloon wordt gebaseerd op het loon dat is genoten in de dienstbetrekking waaruit het recht is ontstaan. Dat is de dienstbetrekking bij [naam B.V.] . Om deze reden kunnen de inkomsten die appellante in de referteperiode heeft genoten bij [naam stichting] niet worden betrokken bij de berekening van het Wazo-dagloon. Aangezien de dienstbetrekking bij [naam B.V.] niet tijdens het refertejaar is begonnen en er sprake is van doorlopend dienstverband kan ook niet worden uitgegaan van een referteperiode die ingaat op 12 oktober 2020.

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de hoogte van het dagloon juist heeft vastgesteld. Er is sprake een doorlopend dienstverband bij [naam B.V.] , zodat ook het loon dat appellante daaruit verdiende vóór 12 oktober 2020 dient te worden betrokken bij de berekening van het Wazo-dagloon. Het Uwv heeft terecht het gemiddelde genomen van het door appellante verdiende loon uit de dienstbetrekking bij [naam B.V.] in de gehele referteperiode. De inkomsten van appellante bij [naam stichting] zijn terecht buiten beschouwing gelaten, nu appellante daar ten tijde van de aanvraag niet meer werkzaam was. De rechtbank volgt verder niet het betoog van appellante dat de uitkomst van de toepassing van de wettelijke bepalingen onrechtvaardig is, in strijd is met het doel van de Wazo en met algemene normen en beginselen, zodat de rechtbank deze uitkomst moet corrigeren. De Wazo is een wet in formele zin. Het staat de bestuursrechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid of om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dit betekent dat de rechter de keuze van de wetgever moet respecteren. De rechtbank is met Uwv van oordeel dat er in het geval van appellante geen aanleiding is om af te wijken van de toepasselijke regels. Het is aan de wetgever in formele zin en aan de besluitgever is om eventuele ongunstige effecten van de systematiek om het dagloon te berekenen, te repareren. De stelling van appellante dat er sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen werknemers met één dienstbetrekking en werknemers met meerdere dienstbetrekkingen, volgt de rechtbank evenmin. Bij de berekening van het dagloon zou wel het loon uit beide dienstbetrekkingen zijn betrokken als het recht op de Wazo-uitkering vanuit de twee dienstbetrekkingen was ontstaan. Er is dan ook geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen werknemers met één of werknemers met meerdere dienstbetrekkingen. Bepalend is tijdens welke dienstbetrekking het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof is ontstaan. Dit kan ook ontstaan uit gelijktijdig vervulde dienstbetrekkingen.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (Zwangerschapsrichtlijn). De Wazo-uitkering is volgens appellante geen adequate uitkering zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, sub b, van de Zwangerschapsrichtlijn, omdat de uitkering lager is dan het inkomen dat zij zou hebben ontvangen als zij ‘gewoon’ ziek was geweest. In dat geval had de werkgever op grond van de arbeidsovereenkomst het volledige loon doorbetaald.

3.1.1.

Verder heeft appellante aangevoerd dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Volgens appellante heeft de wetgever ten onrechte geen rekening gehouden met de situatie zoals die zich in haar geval voordoet. Doordat zij tijdens de referteperiode van twee naar één dienstbetrekking is gegaan wordt het loon van een van de twee dienstbetrekkingen ( [naam stichting] ) niet meegenomen bij de berekening van het dagloon, waardoor de Wazo-uitkering veel lager is dan wanneer zij bij beide werkgevers was blijven werken. Omdat de wetgever deze situatie niet heeft voorzien, is er op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023 ruimte voor rechterlijke toetsing van de formele wet.1 Appellante heeft ter zitting verklaard dat zij door de lagere Wazo-uitkering ten opzichte van haar loon niet in de financiële problemen is gekomen.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat een Wazo-uitkering een adequate uitkering in de zin van de Zwangerschapsrichtlijn is als deze tenminste gelijk is aan hetgeen een betrokkene bij onderbreking wegens ziekte zou ontvangen. Daarvan is volgens het Uwv sprake, omdat het Wazo-dagloon van appellante op dezelfde manier is berekend als het dagloon op grond van de Ziektewet (ZW) zou zijn berekend. Bovendien is het uitkeringspercentage van een Wazouitkering 100% van het dagloon (in plaats van 70%) en daarmee hoger dan een ZWuitkering.

3.2.1.

Verder is volgens het Uwv op goede gronden uitgegaan van het loon dat appellante heeft verdiend in de dienstbetrekking waaruit het recht op Wazo-uitkering is ontstaan. Uit de uitspraak van de Raad van 29 maart 20232 blijkt dat de keuze van de wetgever om aan te sluiten bij het loon dat is genoten in de dienstbetrekking waaruit het recht is ontstaan, moet worden gerespecteerd. Niet is gebleken dat de toepassing van de bepalingen in de situatie van appellante tot onaanvaardbare gevolgen leidt of dat sprake is van een dermate ernstige schending van algemene rechtsbeginselen dat toepassing achterwege moet blijven.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage

Artikel 8 van de Zwangerschapsrichtlijn

Artikel 11 van de Zwangerschapsrichtlijn

Rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst

Artikel 3:13 van de Wazo

Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

Artikel 12b Referteperiode voor ZW en Wazo

Artikel 12c Loonbegrip voor ZW en Wazo

Artikel 12e ZW- en Wazo-dagloon