Home

Centrale Raad van Beroep, 12-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:840, 18/3346 WAO

Centrale Raad van Beroep, 12-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:840, 18/3346 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 april 2022
Datum publicatie
25 april 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:840
Zaaknummer
18/3346 WAO

Inhoudsindicatie

In de tussenuitspraak is opdracht gegeven aan het Uwv het bestreden besluit te voorzien van een toereikende arbeidskundige motivering. Vastgesteld wordt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende informatie heeft opgevraagd bij appellant en – omdat de exwerkgever van appellant failliet is – bij een opvolgend zeilmakersbedrijf. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze informatie met elkaar vergeleken en terecht geconstateerd dat de informatie over de manier van leren overeenkomt. Met gebruikmaking van deze informatie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de door appellant verrichte werkzaamheden als zeilmaker (in opleiding) niet vergelijkbaar zijn (geweest) met het volgen van een opleiding van enige duur of zwaarte als bedoeld in de rechtspraak van deze Raad. Een maatmanwissel is dan ook niet aan de orde. De stelling van appellant dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep juist aantoont dat sprake is van een opleiding van enige duur en zwaarte wordt (dus) niet gevolgd. Uit het voorgaande volgt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Nu de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, moet het verzoek om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente worden afgewezen. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep.

Uitspraak

18 3346 WAO

Datum uitspraak: 12 april 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2018, 17/5357 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 7 oktober 2021 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2021:2497, gedaan (tussenuitspraak).

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv nader onderzoek verricht en bij brief van 10 december 2021 een rapport van 25 oktober 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.

Appellante heeft bij brief van 13 januari 2022 haar zienswijze gegeven.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak.

1.2.

In de tussenuitspraak heeft de Raad de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat sprake is van een zorgvuldige medische besluitvorming, heeft de Raad geoordeeld dat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms en heeft de Raad de rechtbank gevolgd dat er geen aanleiding is de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De Raad heeft de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies geschikt voor hem zijn. De Raad heeft evenwel geoordeeld dat het Uwv, door de conclusie dat een maatmanwissel niet aan de orde is omdat appellant geen opleiding (van enige duur en zwaarte) heeft gevolgd voor de functie van zeilmaker maar dit in de praktijk heeft geleerd, is uitgegaan van een te beperkt criterium bij de vraag of sprake is van een maatmanwissel. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 maart 20171 heeft de Raad overwogen dat er ook sprake kan zijn van een maatmanwissel in een situatie die vergelijkbaar is met het volgen van een opleiding van enige duur of zwaarte. Het Uwv bleek evenwel geen enkel zicht te hebben gehad op de wijze waarop de interne opleiding van appellant tot zeilmaker was verlopen. De Raad heeft geoordeeld dat aan het arbeidskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. De Raad heeft het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Awb opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

1.3.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 25 oktober 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft informatie ingewonnen bij appellant. Omdat de ex-werkgever [ex-werkgever 1] V.O.F., waar appellant werkzaam is geweest als zeilmaker (in opleiding), in 2015 failliet is gegaan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarnaast informatie ingewonnen bij [ex-werkgever 2] te [vestigingsplaats] (die [ex-werkgever 1] V.O.F. heeft overgenomen) over de gebruikelijke situatie van het opleiden van een onervaren zeilmaker . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de door appellant verstrekte informatie overeenkomt met de informatie die hij heeft verkregen van [ex-werkgever 2] over wat gebruikelijk is over de manier van leren bij een onervaren zeilmaker . Kort samengevat kon appellant na ongeveer 2,5 tot 3 jaar zelfstandig verschillende maten zeilen en dekzeilen maken, kon hij het zeildoek knippen, snijden, plakken, stikken aan de hand van een vooraf gemaakte mal met daar op de maten en kon hij werken met de industriële naaimachines. Appellant maakte daarnaast ook bootoverkappingen, maar hij kon dit niet zonder hulp van een collega. Ontwerpen, opmeten bij de klant, het maken van een mal en monteren deed appellant niet. Het leren ging door het beginnen met de eenvoudigste taken, dit herhalen en steeds wat uitbouwen. Begeleiding en feedback werden gegeven door meer ervaren collega’s. Er werd vooraf geen doel, tijdspad of programma vastgesteld, en er werden geen examens of vaardigheidstoetsen afgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de verkregen informatie geconcludeerd dat de werkzaamheden die appellant in zijn opleiding bij de ex-werkgever leerde niet dermate complex van aard zijn dat dit vergeleken kan worden met een opleiding van enige duur en zwaarte, en dat appellant een deel van de werkzaamheden van zeilmaker bovendien nooit heeft gedaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bovenal geconcludeerd dat het aanleren van de vaardigheden van zeilmaker niet de kenmerken had van een opleiding, door het ontbreken van een vooraf opgesteld leerplan, tijdspad of het afnemen van een toets. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is er dan ook geen aanleiding voor een maatmanwissel.

1.4.

Appellant heeft in reactie op dit rapport het standpunt ingenomen dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nu juist aantoont dat de opleiding voldoet aan het criterium van enige duur en zwaarte, zodat wel een maatmanwissel had moeten plaatsvinden. Volgens appellant is verder het arbeidskundig onderzoek van het Uwv niet onafhankelijk, en moet de eindconclusie in dat kader gelezen worden.

2. De Raad oordeelt als volgt.

2.1.

In de tussenuitspraak is opdracht gegeven aan het Uwv het bestreden besluit te voorzien van een toereikende arbeidskundige motivering. Vastgesteld wordt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende informatie heeft opgevraagd bij appellant en – omdat de exwerkgever van appellant failliet is – bij een opvolgend zeilmakersbedrijf. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze informatie met elkaar vergeleken en terecht geconstateerd dat de informatie over de manier van leren overeenkomt. Met gebruikmaking van deze informatie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de door appellant verrichte werkzaamheden als zeilmaker (in opleiding) niet vergelijkbaar zijn (geweest) met het volgen van een opleiding van enige duur of zwaarte als bedoeld in de rechtspraak van deze Raad. Duidelijk is immers gebleken dat geen sprake is geweest van een vooraf vastgesteld opleidingsprogramma met een te volgen tijdspad noch van (tussentijdse) toetsen of examens. Een maatmanwissel is dan ook niet aan de orde. Bovendien blijkt uit het rapport van 25 oktober 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid (2 februari 2015) nog geen volleerd zeilmaker was, zodat een maatmanwissel reeds daarom niet aan de orde kan zijn.

2.2.

De stelling van appellant dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep juist aantoont dat sprake is van een opleiding van enige duur en zwaarte wordt (dus) niet gevolgd. Voor zover appellant met zijn stelling dat het arbeidskundig onderzoek niet onafhankelijk is heeft bedoeld te stellen dat de resultaten daarvan niet ten grondslag mogen worden gelegd aan de beslechting van dit geschil wordt hij niet gevolgd. Het rapport van de arbeidsdeskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent. Bovendien heeft appellant voldoende ruimte gehad de resultaten van het onderzoek te betwisten.

2.3.

Uit 2.1 en 2.2 volgt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

3. Nu de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, moet het verzoek om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente worden afgewezen.

4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 759,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-) en op € 1.138,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze van 13 januari 2022 met een waarde per punt van € 759,-). De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 1.897,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 augustus 2017;

- bepaalt dat rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.897,50;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van

€ 172,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2022.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) L. Winters