Home

Centrale Raad van Beroep, 14-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821, 19/5266 AOW

Centrale Raad van Beroep, 14-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821, 19/5266 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 april 2022
Datum publicatie
19 april 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:821
Zaaknummer
19/5266 AOW

Inhoudsindicatie

Geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Ouderdomspensioen terecht omgezet naar een gehuwdenpensioen, maar Svb had wel een overgangstermijn in acht moeten nemen. In tegenstelling tot de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderkent dat betrokkene en zijn echtgenote al sinds 2005 apart van elkaar wonen en dat zij weinig contact hebben. Evenwel heeft de Svb terecht geoordeeld dat de nog bestaande mate van financiële verstrengeling tussen betrokkene en zijn echtgenote aan duurzaam gescheiden leven in de weg staat. Betrokkene en zijn echtgenote zijn samen eigenaar van de door de echtgenote bewoonde woning. De echtgenote betaalt aan betrokkene geen vergoeding voor de bewoning. In een situatie als de onderhavige en waarin betrokkene in het kader van het onderzoek openheid van zaken heeft gegeven, acht de Raad het rauwelijks herzien van het AOW-pensioen zonder aan betrokkene een redelijke termijn te gunnen om zich in te stellen op de gevolgen daarvan in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De herziening per eerstvolgende maand geeft in onvoldoende mate blijk van een zorgvuldige en evenwichtige besluitvorming jegens betrokkene. De Raad acht een overgangstermijn van drie maanden redelijk.

Uitspraak

19 5266 AOW

Datum uitspraak: 14 april 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2019, 19/2420 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de Svb schriftelijk vragen gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning. Betrokkene is verschenen. Het geding is gevoegd behandeld met de zaken 20/3504 AOW en 21/62 AOW tussen de echtgenote van betrokkene en de Svb. Na de behandeling zijn de zaken weer gesplitst en wordt er afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene ontving vanaf december 1998 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde pensioengerechtigde (gehuwdenpensioen). Per oktober 2005 is dit omgezet naar een ongehuwdenpensioen, nadat betrokkene had gemeld dat hij de echtelijke woning had verlaten en elders een woning had gehuurd. Betrokkene is gehuwd met [echtgenote] (echtgenote). In september 2018 heeft de Svb een onderzoek gedaan naar de vraag of aan betrokkene terecht een ongehuwdenpensioen werd verstrekt, omdat hij duurzaam gescheiden zou leven van zijn echtgenote.

1.2.

Met een besluit van 17 januari 2019 heeft de Svb betrokkene laten weten dat zijn ouderdomspensioen per januari 2019 wordt omgezet naar een gehuwdenpensioen, omdat niet van duurzaam gescheiden leven gesproken kan worden. Bij besluit van 16 mei 2019 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 17 januari 2019 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Ook is de Svb veroordeeld tot vergoeding van griffierecht. Volgens de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat er geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Vanaf 2005 is sprake van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving die als blijvend bedoeld is. Niet is gebleken dat de financiën van betrokkene en zijn echtgenote (dermate) verstrengeld zijn dat zij niet duurzaam gescheiden leven. De Svb heeft niet weersproken dat betrokkene en zijn echtgenote ieder hun eigen administratie en huishouden voeren. De echtgenote krijgt 50% van het werkgeverspensioen, wat betrokkene ook aan haar had moeten betalen als ze waren gescheiden. Betrokkene en zijn echtgenote hebben een gezamenlijke woning, die hypotheekvrij is en wordt bewoond door de echtgenote. Zij betaalt haar eigen vaste lasten. Betrokkene betaalt ook zelf zijn huur en vaste lasten. Ieder draagt het eigen aandeel in de verschuldigde premie voor de gezamenlijke ziektekostenverzekering en autoverzekering. Dat er sprake is van gezamenlijke belastingaangifte doet niet af aan voorgaande conclusie. Betrokkene en zijn echtgenote doen dat via een administrateur, bij wie ieder van hen zijn eigen gegevens indient. Ook het testament met langstlevendenclausule leidt niet tot een ander oordeel, nu dit testament dateert uit 1958 en sindsdien niet is gewijzigd. Verder ziet de rechtbank onvoldoende onderbouwing dat sprake is van zodanig onderling contact en zorg, dat niet gesproken kan worden van duurzaam gescheiden leven.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1.

Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4.2.

Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;

b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;

c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.

Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).

4.3.

In tegenstelling tot de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderkent dat betrokkene en zijn echtgenote al sinds 2005 apart van elkaar wonen en dat zij weinig contact hebben. Evenwel heeft de Svb terecht geoordeeld dat de nog bestaande mate van financiële verstrengeling tussen betrokkene en zijn echtgenote aan duurzaam gescheiden leven in de weg staat. Betrokkene en zijn echtgenote zijn samen eigenaar van de door de echtgenote bewoonde woning. De echtgenote betaalt aan betrokkene geen vergoeding voor de bewoning. Verder betaalt betrokkene de helft van zijn werkgeverspensioen aan de echtgenote. Dit is een vorm van zorg van betrokkene aan zijn echtgenote. De echtgenote is vanwege de lagere kosten meeverzekerd op de ziektepolis van betrokkene en er wordt gezamenlijk belastingaangifte gedaan. Ook hebben betrokkene en zijn echtgenote nog steeds een testament waarin de ander als begunstigde wordt aangewezen. Op die manier kunnen betrokkene en zijn echtgenote profiteren van financiële voordelen van het huwelijk, zoals in fiscale en erfrechtelijke zin. De Raad acht de financiële verstrengeling dermate dat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Dat betrokkene en zijn echtgenote kosten ieder voor de helft voor eigen rekening nemen maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgrond van de Svb slaagt.

4.4.

De Raad overweegt ten overvloede dat, zoals ter zitting is gebleken en ook blijkt uit het rapport “Verkenning leefvormen in de AOW” van het Ministerie van Sociale Zaken Werkgelegenheid van maart 2021, de huidige regels over leefvormen in de AOW niet altijd aansluiten bij de beleving van burgers.1Het rapport, waarin is onderzocht welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen voor de burger begrijpelijker te maken en eenvoudiger uit te voeren, is zonder nadere standpuntbepaling door het kabinet aan de Tweede Kamer voorgelegd. Gelet op deze situatie is de wetgever naar het oordeel van de Raad dan ook op dit punt aan zet.

4.5.

Voorts overweegt de Raad dat de Svb vanaf 2005 gedurende circa dertien jaren onafgebroken een ongehuwdenpensioen aan betrokkene heeft verleend zonder op een eerder moment de situatie te onderzoeken. In een situatie als de onderhavige en waarin betrokkene in het kader van het onderzoek openheid van zaken heeft gegeven, acht de Raad het rauwelijks herzien van het AOW-pensioen zonder aan betrokkene een redelijke termijn te gunnen om zich in te stellen op de gevolgen daarvan in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De herziening per eerstvolgende maand geeft in onvoldoende mate blijk van een zorgvuldige en evenwichtige besluitvorming jegens betrokkene. De Raad acht een overgangstermijn van drie maanden redelijk. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 20 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1749).

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van de Svb slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden vernietigd met uitzondering van de gegrondverklaring van het beroep en de bepaling over het griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen voor zover dit de ingangsdatum van de herziening van het AOW-pensioen betreft en het besluit van 17 januari 2019 in zoverre herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de herziening van het ouderdomspensioen te bepalen op 1 april 2019.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de gegrondverklaring van het beroep en de bepaling over het griffierecht;

-

vernietigt het besluit van 16 mei 2019 voor zover het de ingangsdatum van de herziening van het AOW-pensioen betreft en herroept het besluit van 17 januari 2019 in zoverre;

-

bepaalt de ingangsdatum van de herziening van het AOW-pensioen naar een gehuwdenpensioen op 1 april 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 mei 2019.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) D. Al-Zubaidi

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.