Home

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277, 18/1440 PW

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277, 18/1440 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 april 2019
Datum publicatie
15 april 2019
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:1277
Zaaknummer
18/1440 PW

Inhoudsindicatie

Afgewezen bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Appellant is gehuwd en niet duurzaam gescheiden levend.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 april 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 februari 2018, 17/5308 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van [naam gemeente] (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.J. de Rijke, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.A. van Tongeren, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.H.J. Aarts.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante was gehuwd met [naam X] (X). Vanaf 6 september 2015 woonde zij met haar twee minderjarige kinderen in de woning aan de [opgegeven adres] te [plaatsnaam 1] (opgegeven adres). Zij stond ten tijde in geding in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres] te [plaatsnaam 1]. Deze woning die aan appellante en X toebehoorde is op 1 augustus 2016 verkocht. Appellante en X zijn op 14 november 2017 gescheiden.

1.2.

Appellante heeft zich op 10 oktober 2016 gemeld om bijstand aan te vragen en heeft op 17 oktober 2016 bijstand aangevraagd ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op verzoek van de klantmanager van appellante heeft de sociaal rechercheur van de afdeling handhaving van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal (ISD) een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader heeft de sociaal rechercheur dossieronderzoek verricht, diverse registers geraadpleegd en is appellante uitgenodigd voor een gesprek op 8 november 2016. Aansluitend aan dat gesprek heeft een huisbezoek op het opgegeven adres plaatsgevonden. Tevens is bij de gemachtigde van appellante informatie ingewonnen over het bij de aanvraag gevoegde echtscheidingsverzoek en heeft appellante op 17 november 2016 telefonisch een verklaring afgelegd over de bijschrijvingen op haar bankrekening van [naam werkgever]. De bevindingen uit het onderzoek zijn neergelegd in het rapport rechtmatigheidsonderzoek van 17 november 2016.

1.3.

Bij besluit van 21 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder afgewezen omdat uit onderzoek is gebleken dat appellante en X ten tijde van belang gehuwd waren en niet duurzaam gescheiden leefden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van het college dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Appellante heeft aan de hand van de onderzoeksbevindingen van het college toegelicht waarom van duurzaam gescheiden leven sprake is.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In dit geval loopt de te beoordelen periode van 10 oktober 2016 (datum melding) tot en met 21 november 2016 (datum afwijzingsbesluit).

4.2.

Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die volgens de aanvrager moeten leiden tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.

4.3.

Vaststaat dat appellante en X in de hier te beoordelen periode gehuwd waren.

Uitgangspunt is dan dat appellante geen recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In geschil is of appellante duurzaam gescheiden leefde van X en om die reden als ongehuwd in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW moet worden aangemerkt.

4.4.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten pas sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven is niet van belang of betrokkenen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is.

4.5.

Uit de feiten en omstandigheden van deze zaak blijkt niet ondubbelzinnig dat appellante en X in de te beoordelen periode duurzaam gescheiden leefden als bedoeld in 4.4. Hierbij is van belang dat uit de onderzoeksbevindingen naar voren komt dat appellante en X, voorafgaande en na de melding van 10 oktober 2016, voortdurend contact hebben gehad. Appellante heeft op 8 november 2016 verklaard dat X in augustus en september 2016 meerdere nachten in de garage heeft doorgebracht en dat X te pas en te onpas langskomt, ondanks het ouderschapsplan waarin staat dat de kinderen om het weekend naar de vader gaan. Appellante heeft verder verklaard dat X de afgelopen nacht naar haar is gekomen en dat hij binnen is gekomen via de achterdeur om die ochtend de kinderen klaar te maken om naar school te gaan. Verder is van belang dat bij het huisbezoek op 8 november 2016 op het opgegeven adres een groot aantal goederen van X is aangetroffen, dit terwijl dat adres nooit hun gezamenlijk woonadres is geweest. Bij het huisbezoek troffen de onderzoekers in de huiskamer gereedschap, twee koffers, een weekendtas en een keyboard aan. Appellante heeft daarover verklaard dat die spullen van X zijn en daar staan omdat hij dat weekend naar [plaatsnaam 2] vertrekt voor een klus van drie maanden. Het keyboard stond daar volgens appellante omdat het niet tegen het vocht in de garage bestand zou zijn. Bij het openen bleken de koffers herenkleding en -verzorgingsproducten te bevatten. Verder troffen de onderzoekers een herenblouse aan waarover appellante heeft verklaard dat die van X was en dat zij de blouse onlangs heeft gestreken. Over de op een schoenenrek aangetroffen schoenen heeft appellante verklaard dat het paar Adidas schoenen aan X toebehoort. Voorts hebben de onderzoekers een brief van de gemeente [naam gemeente] geadresseerd aan X, [opgegeven adres] [plaatsnaam 1] aangetroffen. In de tuin naast de garage stond een gedemonteerde steiger die volgens appellante van X was, evenals de spullen die in de garage zijn aangetroffen, te weten een bank met daarop enkele jassen, gereedschap en gebruikte bouwmaterialen. Verder is uit de verstrekte bankafschriften gebleken dat in augustus en september 2016 bijschrijvingen van een uitzend- en detacheringbureau hebben plaatsgevonden. Appellante heeft op 17 november 2016 telefonisch verklaard dat de bijschrijvingen op haar bankrekening bedoeld waren voor X en dat zij die bedragen aan X heeft betaald.

4.6.

Appellante heeft een verklaring gegeven voor de op het opgegeven adres aanwezige goederen van X, voor het feit dat X daar regelmatig aanwezig was en zij heeft toegelicht waarom zij de op haar bankrekening bijgeschreven bedragen heeft overgemaakt aan X. Met deze verklaringen heeft appellante echter niet aannemelijk gemaakt dat zij duurzaam gescheiden leefde van X. De aard van hun relatie, hun subjectieve beleving daarvan en het motief op grond waarvan zij de samenleving niet, nog niet of niet opnieuw hebben verbroken blijven voor de toepassing van de PW buiten beschouwing. Dat appellante geen andere keuze had dan te handelen zoals zij heeft gedaan blijkt niet uit de verklaringen.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2019.

(getekend) Y.J. Klik

(getekend) S.H.H. Slaats

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.

md