Home

Centrale Raad van Beroep, 13-07-2006, AY4239, 05-1987 CSV

Centrale Raad van Beroep, 13-07-2006, AY4239, 05-1987 CSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 juli 2006
Datum publicatie
19 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AY4239
Zaaknummer
05-1987 CSV

Inhoudsindicatie

Heeft de looninspecteur vanwege het ontbreken van de identiteitsdocumenten de premielonen met betrekking tot de resterende werknemers terecht vastgesteld naar het anoniementarief?

Uitspraak

05/1987 CSV

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 februari 2005, 04/1254 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 13 juli 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.C. Blok, advocaat te Katwijk aan Zee, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2006. Appellante heeft zich bij die zitting doen vertegenwoordigen door mr. Blok. Aangezien naar het oordeel van de Raad het onderzoek niet volledig is geweest, is het heropend. De zaak is tevens doorverwezen naar de meervoudige kamer. Het heropende onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 8 juni 2006. Appellante noch het Uwv zijn ter zitting verschenen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

Appellante exploiteert een groothandel en exportbedrijf in snijbloemen. Bij gelegenheid van een op 15 juli 2003 bij het administratiekantoor van appellante uitgevoerde looncontrole is door de looninspecteur geconstateerd dat ten aanzien van 10 werknemers de identiteitsbewijzen in de loonadministratie ontbraken. Volgens het looncontrole rapport van 21 oktober 2003 heeft appellante tot 9 september 2003 de tijd gekregen om alsnog de ontbrekende identiteitsbewijzen te tonen. Op die datum kon appellante slechts van één van de betrokken werknemers het identiteitsdocument tonen. Blijkens voornoemd looncontrole rapport heeft de looninspecteur vanwege het ontbreken van de identiteitsdocumenten de premielonen met betrekking tot de 9 resterende werknemers over de jaren 1998 tot en met 2002 vastgesteld naar het anoniementarief. Op grond daarvan heeft het Uwv correctienota’s, gedateerd 20 november 2003, voor de premiejaren 1998 tot en met 2003 opgelegd. Bij brief van 30 januari 2004 zijn namens appellante kopieën van de ontbrekende identiteitsbewijzen, behoudens van één persoon, aan het Uwv toegezonden. Van laatstbedoelde persoon is een kopie van het identiteitsbewijs aan het Uwv toegezonden per fax van 8 maart 2004. Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 10 februari 2004 de namens appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht op grond van artikel 18a van de CSV de belanghebbende in een bezwaarschriftprocedure ten aanzien van een besluit ingevolge deze wet gehoord wordt op verzoek. Nu van een dergelijk verzoek niet is gebleken en zich de uitzondering van artikel 12, tweede en derde lid, van de CSV niet voordoet, is volgens de rechtbank terecht van het horen van appellante afgezien. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 90, derde lid, van de Organisatiewet Sociale Verzekering 1997 (OSV) en dat deze verplichting niet meer hersteld kan worden in de bezwaar- of beroepsfase.

In hoger beroep heeft appellante de uitspraak van de rechtbank gemotiveerd bestreden.

De Raad overweegt dienaangaande het volgende. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat artikel 18a van de CSV van toepassing is en dat dientengevolge appellante gehoord wordt op haar verzoek. Aan appellante behoefde daarom niet te worden gevraagd of zij prijs stelde op een hoorzitting.

Uit de gedingstukken blijkt dat appellante erop is gewezen dat tijdens de bezwaarschriftprocedure de mogelijkheid bestond tot het houden van een hoorzitting indien appellante daar prijs op stelde. Appellante had daartoe een verzoek kunnen indienen bij het Uwv. Nu appellante niet om een hoorzitting verzocht heeft, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv in overeenstemming met de van toepassing zijnde bepalingen heeft gehandeld.

Namens appellante is aangevoerd dat er door de looninspecteur geen expliciete mededeling is gedaan waaruit zou kunnen blijken dat bij het niet aanleveren van de gevraagde identiteitsbewijzen op de tweede controledag van 9 september 2003 het anoniementarief van toepassing zou zijn. Voorts waren volgens appellante de identiteitsbewijzen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomsten met de betrokken werknemers aanwezig en verwerkt in de loonadministratie en maakten de bijzondere omstandigheden in dit geval, dat er een herstelmogelijkheid aan de orde was, die qua vervaldatum in ieder geval had moeten worden vastgelegd. De Raad kan appellante hierin niet volgen. Uit het feit dat de ontbrekende identiteits- bewijzen pas op 30 januari 2004 en de laatste op 8 maart 2004 door appellante zijn toegezonden, blijkt geenszins dat de bewijzen er waren doch niet direct voorhanden waren. Noch is appellante toestemming verleend om afschriften van identiteitsbewijzen op een andere plaats dan in de loonadministratie te bewaren. Bovendien blijkt uit de fax van 8 maart 2004 dat het daarbij toegezonden stuk is opgevraagd bij de desbetreffende werknemer. In het aanvullend beroepschrift, dat namens appellante is ingediend, wordt bevestigd dat na de controle op 21 maart 1997 op het veilingterrein Westland door de belastingdienst de identiteitsbewijzen niet meer zijn teruggeplaatst in de administratie te [vestigingsplaats]. Deze zijn blijkens het aanvullend beroepschrift door een verklaarbare omstandigheid verloren gegaan en later weer aangeleverd.

De Raad neemt voor zijn beoordeling als uitgangspunt dat de in geding zijnde kopieën van identiteitsbewijzen in strijd met artikel 90, derde lid, van de OSV, welk artikel per 1 januari 2002 vervangen is door het vergelijkbare artikel 55, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten tijde van de looncontrole niet in de loonadministratie waren opgenomen. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de Raad terecht op het standpunt gesteld dat het in het geding zijnde verzuim niet achteraf kan worden hersteld. De Raad verwijst hierbij naar zijn uitspraak van 7 juli 2005, 04/965 CSV,

LJN AT9464. Dit uitgangspunt brengt mee dat gedaagde geen acht behoefde te slaan op in het kader van de bezwaarschriftenprocedure overgelegde afschriften van identiteitsbewijzen. De Raad overweegt tenslotte dat hij er vanuit gaat dat, indien komt vast te staan de belastingdienst geen naheffingsaanslagen heeft opgelegd, zoals namens appellante tijdens de zitting van de Raad van 6 maart 2006 is gesteld, het Uwv evenmin het anoniementarief zal hanteren.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen- Grootjans en mr. P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2006.

(get.) B.J. van der Net.

(get.) C.M.T. Kruls.