Home

Centrale Raad van Beroep, 26-05-2003, AH8570, 01/2982 ZW

Centrale Raad van Beroep, 26-05-2003, AH8570, 01/2982 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 mei 2003
Datum publicatie
30 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2003:AH8570
Zaaknummer
01/2982 ZW
Relevante informatie
Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 3, Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 46

Inhoudsindicatie

Terecht is besloten geen uitkering ingevolge de ZW toe te kennen. Niet als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW aan te merken. Ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de ZW op grond waarvan aanspraak op ziekengeld bestond.

Uitspraak

01/2982 ZW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Op bij beroepschrift aangevoerde gronden heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 april 2001, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.

Bij schrijven van 2 april 2003 heeft appellant de Raad nog een aantal stukken doen toekomen.

Het geding is behandeld ter zitting van 14 april 2003, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H.M. Schartman, werkzaam bij het Uwv.

II. MOTIVERING

Appellant was ten tijde hier van belang, naast een full-time dienstverband elders, gedurende 2 dagen per week via het uitzendbureau Werknet werkzaam als uitzendkracht bij [naam bedrijf]. Met ingang van 16 april 1999 heeft hij zich voor deze werkzaamheden ziek gemeld en heeft hij gedaagde verzocht in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).

Bij besluit van 2 juli 1999 heeft gedaagde dit verzoek afgewezen, welk besluit na bezwaar van appellant is gehandhaafd bij besluit van 14 september 1999.

Het door appellant tegen het laatstgenoemde besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.

De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of gedaagde terecht heeft besloten appellant met ingang van 16 april 1999 geen uitkering ingevolge de ZW toe te kennen.

Daarbij dient de Raad op de eerste plaats de vraag te beantwoorden of appellant ten tijde van zijn ziekmelding werknemer was in de zin van artikel 3 van de ZW en derhalve verzekerd was ingevolge deze wet.

Deze vraag beantwoordt de Raad ontkennend. Op de arbeidsverhouding tussen appellant en het voormelde uitzendbureau Werknet was ten tijde hier van belang onder meer van toepassing artikel 7, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten 1999-2003. Ingevolge dit artikellid wordt de uitzendovereenkomst geacht te zijn aangegaan op het tijdstip waarop de uitzendkracht de overeengekomen uitzendarbeid daadwerkelijk aanvangt, tenzij in deze overeenkomst anders is overeengekomen. Van dit laatste was in het onderhavige geval geen sprake. Evenmin heeft appellant op 16 april 1999, zoals de gedingstukken uitwijzen, daadwerkelijk zijn werkzaamheden aangevangen als uitzendkracht bij [naam bedrijf]. Dit betekent dat appellant op 16 april 1999 niet in dienstbetrekking stond tot Werknet en dat appellant door gedaagde terecht niet als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW is aangemerkt.

Resteert de vraag of appellant met toepassing van het bepaalde in artikel 46, eerste lid, van de ZW in aanmerking had moeten worden gebracht voor ziekengeld.

Artikel 46, eerste lid, van de ZW luidde ten tijde in geding, voorzover hier van belang, als volgt.

" - 1. Degene die:

a.gedurende twee maanden, onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest of

b. in de loop van de twee maanden, voorafgaande aan het einde van zijn verzekering, op ten minste 16 dagen verzekerd is geweest, heeft, indien hij in het onder a bedoelde geval binnen een maand na het einde van die twee maanden en in het onder b bedoelde geval binnen 8 dagen na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Landelijk instituut sociale verzekeringen, aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven."

Bij de beantwoording van vorenstaande vraag stelt de Raad voorop, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 april 1975, gepubliceerd in RSV 1975/363, dat bij een beoordeling van aanspraken ingevolge dit artikellid deze beoordeling per dienstbetrekking dient plaats te vinden. Dit betekent dat voor de toepassing van dit artikel in het onderhavige geval slechts in beschouwing mogen worden genomen de werkzaamheden van appellant als uitzendkracht via Werknet bij [naam bedrijf].

Zoals uit het vorenstaande is gebleken was appellant als uitzendkracht via Werknet bij [naam bedrijf] slechts ingevolge de ZW verzekerd op dagen dat hij daadwerkelijk bij [naam bedrijf] werkzaam was en, nu hij aldaar slechts op zaterdag en zondag heeft gewerkt, doet de situatie waarop artikel 46, eerste lid, onder a, van de ZW ziet zich in het onderhavige geval niet voor.

Met betrekking tot de situatie als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onder b, van de ZW overweegt de Raad als volgt.

De gedingstukken wijzen uit dat appellant op 11 april 1999 voor het laatst heeft gewerkt voor Werknet en dat hij vervolgens twee verlofdagen uitbetaald heeft gekregen. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 29 november 1994, gepubliceerd in

RSV 1995/109, betekent dit dat appellant op 13 april 1999 voor het laatst, voor het intreden van zijn ongeschiktheid tot werken op 16 april 1999, ingevolge de ZW verzekerd is geweest. Appellant is derhalve binnen 8 dagen na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken geworden. De Raad stelt echter op grond van gedingstukken vast dat appellant in de periode van 14 februari 1999 tot en met 13 april 1999 gedurende 12 dagen als uitzendkracht via Werknet bij [naam bedrijf] werkzaam is geweest en daarnaast in deze periode nog 2 verlofdagen uitbetaald heeft gekregen. Appellante is derhalve in deze periode op in totaal 14 dagen verzekerd geweest ingevolge de ZW, zodat de situatie waarop artikel 46, eerste lid, onder b, van de ZW ziet, zich in het onderhavige geval evenmin voordoet. De gedingstukken die appellant de Raad bij schrijven van 2 april 2003 heeft doen toekomen, hebben de Raad niet tot een andere conclusie kunnen brengen.

Het vorenstaande betekent dat gedaagde terecht heeft besloten appellant geen ziekengeld toe te kennen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslist moet worden als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. Ch.J.G. Olde Kalter als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2003.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) J.W.P van der Hoeven.