Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-12-2015, ECLI:NL:CBB:2015:407, 14/315

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-12-2015, ECLI:NL:CBB:2015:407, 14/315

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
22 december 2015
Datum publicatie
22 december 2015
ECLI
ECLI:NL:CBB:2015:407
Formele relaties
Zaaknummer
14/315
Relevante informatie
Mededingingswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 24

Inhoudsindicatie

Klacht van VVR gericht tegen KLM en SLM wegens misbruik van een economische machtspositie, voornamelijk door het in rekening brengen van excessief hoge tarieven. Uit het door ACM uitgevoerde onderzoek volgen geen aanwijzingen dat sprake is van misbruik van een eventuele machtspositie door KLM en/of SLM op de vliegroute Amsterdam-Paramaribo v.v. Hetgeen VVR inbrengt tegen het onderzoek vormt onvoldoende aanleiding om de resultaten van dat onderzoek in twijfel te trekken.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 14/315

9500

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2015 op het hoger beroep van:

(gemachtigde: mr. A. Jankie),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2014, kenmerk 13/3717, in het geding tussen

(gemachtigden: mr. W.J.L. Verheul en mr. K. Hellingman).

(gemachtigde: mr. A.J.F. Gonesh).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 17 april 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:2803).

ACM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

SLM heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.

Ten aanzien van een aantal stukken die ACM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 8 juli 2015 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. De andere partijen hebben het College toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2015. De gemachtigden van appellante en ACM zijn hierbij verschenen. Voorts zijn de heer [naam 1] , de heer [naam 2] en de heer [naam 3] verschenen namens appellante. SLM is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Bij brief van 16 april 2003 heeft appellante bij ACM een klacht ingediend over de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) en SLM. Deze klacht richtte zich in hoofdzaak tegen de volgens appellante excessief hoge tarieven die KLM en SLM aan reizigers op de route Amsterdam-Paramaribo en vice versa (hierna: de vliegroute) in rekening brengen, hetgeen volgens appellante misbruik van een economische machtspositie, en dus strijd met artikel 24 van de Mededingingswet (Mw) opleverde. In samenhang daarmee klaagde appellante over de haars inziens restrictieve voorwaarden, de slechte service en het gebrek aan inzichtelijkheid in de diverse tarieven die KLM en SLM hanteren op de vliegroute. Appellante heeft voorts betoogd dat de gedragingen van KLM en SLM – en meer in het bijzonder de tussen hen bestaande samenwerkingsovereenkomst – in strijd zijn met de luchtvaartovereenkomst tussen Nederland en Suriname (LVO) en met artikel 6 van de Mw.

1.3

Bij besluit van 15 mei 2003 (het primaire besluit) heeft ACM, onder verwijzing naar haar zogenoemde prioriteringsbeleid, appellante medegedeeld de gedragingen van KLM en SLM niet aan een nader onderzoek te zullen onderwerpen. Bij besluit van 21 juni 2004 heeft ACM het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 december 2004 (ECLI:NL:RBROT:2004:AS2354) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, maar daarbij de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Bij zijn uitspraak van 11 november 2005 (ECLI:NL:CBB:2005:AU6574) heeft het College de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarin de rechtsgevolgen van het besluit van 21 juni 2004 in stand zijn gelaten, en ACM opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is bepaald.

1.4

Bij besluit van 21 juni 2006 heeft ACM het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard. In haar beslissing op bezwaar heeft ACM overwogen – samengevat weergegeven – dat uit een in 2001 afgerond onderzoek niet was gebleken dat KLM en SLM in de periode 1998 - 2001 misbruik maakten van een economische machtspositie op de vliegroute, terwijl naderhand enkele ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, samenhangend met de liberalisering van deze vliegroute door de wijziging van de LVO per 1 mei 2006, die misbruik op de route minder waarschijnlijk maakten dan voorheen. Het tegen deze beslissing door appellante ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 21 augustus 2007 (ECLI:NL:RBROT:2007:266) ongegrond verklaard.

1.5

Het College heeft bij uitspraak van 20 augustus 2010 (ECLI:NL:CBB:2010:BN4700) de uitspraak van de rechtbank vernietigd, alsmede het besluit op bezwaar van 21 juni 2006. Hiertoe heeft het College overwogen dat de argumenten voor de conclusie in 2001 dat geen excessieve tarieven in rekening werden gebracht niet meer bruikbaar waren voor de situatie die zich sinds mei 2006 voordeed. De samenwerkingsovereenkomst waaraan een gedeelte van de kosten op de route werd toegerekend was op dat moment beëindigd, en sinds 2001 hebben zich mogelijk andere ontwikkelingen voorgedaan die van invloed konden zijn op de kosten van de exploitatie van de vliegroute. Voorts bestond een onvoldoende solide grond voor de verwachting van ACM dat zich vanaf 2006 concurrentie op de route zou ontwikkelen met een prijsdrukkend effect. Naar het oordeel van het College kon ten tijde van het nemen van het besluit van 21 juni 2006 niet worden uitgesloten dat KLM en/of SLM tarieven hanteerden die – in relatie tot de kosten – als excessief zouden moeten worden aangemerkt. Gelet hierop, en voorts in aanmerking nemend het maatschappelijke belang van redelijke tarieven op deze route, is het College tot de slotsom gekomen dat ACM – niettegenstaande de beleidsruimte die zij heeft bij het bepalen van de opportuniteit van (nader) onderzoek naar klachten – in het besluit van 21 juni 2006 ten onrechte heeft afgezien van een onderzoek ten gronde naar de klacht van appellante. Het College heeft ACM opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit besluit diende genomen te worden nadat een nader onderzoek was uitgevoerd naar het door appellante gestelde misbruik van economische machtspositie van KLM en SLM op de vliegroute, welk onderzoek zich diende te richten op de periode vanaf mei 2006.

1.6

ACM heeft naar aanleiding van deze uitspraak nader (markt)onderzoek verricht naar de situatie in de periode vanaf mei 2006. Hierbij heeft zij een eerder door SEO economisch onderzoek (SEO) op 17 september 2009 in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat uitgebracht rapport betrokken, getiteld “Amsterdam-Paramaribo: open skies of open market, onderzoek naar nut en noodzaak van verdere liberalisering op de luchtvaartmarkt Nederland Suriname”. De bevindingen van ACM zijn neergelegd in het document “Onderzoek misbruik economische machtspositie op de route Amsterdam-Paramaribo” (het document). Bij haar besluit van 24 april 2013 (het bestreden besluit) heeft ACM de bezwaren van appellante opnieuw ongegrond verklaard. ACM concludeert op basis van het door haar verrichte onderzoek dat KLM en SLM na mei 2006 geen excessieve tarieven hebben gehanteerd op de vliegroute, terwijl ook van andere vormen van misbruik van economische machtspositie niet is gebleken. Voorts concludeert ACM dat evenmin sprake was van excessieve tarieven in de daaraan voorafgaande periode, waarop de oorspronkelijke klacht en de eerdere bezwaarprocedure betrekking hadden. Voor verboden overeenkomsten tussen KLM en SLM ziet ACM geen aanwijzingen. ACM stelt zich dan ook op het standpunt dat bij het primaire besluit, zij het op andere gronden, de klacht van appellante terecht is afgewezen.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

2.2

De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek door ACM geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen van misbruik van een eventuele machtspositie door KLM en/of SLM op de relevante markt. Uit het onderzoek blijkt dat vooral Visiting Friends and Relatives (VFR)-reizigers op de vliegroute reizen, als gevolg waarvan sprake is van sterke seizoensinvloeden leidend tot een beperkte winstgevendheid. Ook uit de reacties van luchtvaartmaatschappijen die niet actief zijn op de route blijkt dat zij vanwege de lage winstgevendheid niet tot de route toetreden. ArkeFly heeft overwogen om op de vliegroute te gaan vliegen, maar op het moment dat duidelijk werd dat Martinair op deze route zou gaan vliegen, heeft ArkeFly zich teruggetrokken. ArkeFly ging ervan uit dat de markt te klein was om zowel haar als Martinair te accommoderen. Bovendien richt zij zich op vakantievervoer, hetgeen op deze route zeer beperkt is.

2.3

De casus Martinair laat volgens de rechtbank zien dat het mogelijk is om tot de vliegroute toe te treden. Er lijkt echter te weinig ruimte voor toetreding van een derde luchtvaartmaatschappij, gegeven de tarieven van KLM en SLM. Rendabele en blijvende toetreding is moeilijk gebleken. Het feit dat er sinds het uittreden van Martinair geen nieuwe toetreding heeft plaatsgevonden, versterkt de conclusie dat het niet winstgevend is voor een nieuwe toetreder om als derde partij actief te worden op de vliegroute.

2.4

Tegenover het door ACM op basis van het onderzoek gemotiveerd onderbouwde standpunt heeft appellante volgens de rechtbank weinig meer gedaan dan stellen dat zij de conclusies van het onderzoek betwist. Appellante heeft enkel verklaringen ingebracht van medewerkers van Does Travel & Cadushi Tours alsmede een verklaring d.d. 9 mei 2012 van de heer [naam 4] , oud-topman van SLM. De rechtbank overweegt dat deze verklaringen geen aanwijzingen bevatten die betrekking hebben op de klacht van appellante over excessieve tarieven op de vliegroute. De verklaringen zien niet op een marktverdeling, maar op een verticale relatie tussen de luchtvaartmaatschappijen en de touroperators. Dit valt naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van het onderzoek zoals geformuleerd door het College. Voorts heeft de verklaring van de heer [naam 4] betrekking op de periode 2000-2004, terwijl de periode waarop het onderzoek van ACM zich volgens de uitspraak van het College van 20 augustus 2010 diende te richten, de periode vanaf mei 2006 betrof.

2.5

De rechtbank is met ACM van oordeel dat de plaats van verblijf van de VFR-reizigers – bij familie of vrienden, of in hotels en vakantiehuisjes – niet van belang is. Het gaat enkel om bijzondere kenmerken van de reizigers die relevant kunnen zijn voor de bezettingsgraden van de vluchten, en daarmee voor de winstgevendheid van de vliegroute. Ten aanzien van het door appellante overgelegde rapport “Vliegen kan niet meer” overweegt de rechtbank dat dit enkel een korte enquête onder consumenten betreft. Gelet daarop en op de aard van de vragen biedt dit onvoldoende tegenwicht tegen de bevindingen in het door ACM verrichte onderzoek. De door appellante berekende jaarlijkse gemiddelde bezettingsgraad kan niet als onderbouwing van haar stelling dienen, nu daarin geen rekening is gehouden met de sterke seizoensschommelingen waarvan uit het onderzoek door ACM gebleken is. Ten aanzien van de door appellante gestelde marktverdeling tussen KLM en SLM overweegt de rechtbank nog dat de huidige overeenkomst tussen KLM en SLM betrekking heeft op het gebruik van elkaars diensten. Over deze overeenkomst heeft ACM zich positief uitgelaten. In zekere zin is een dergelijke overeenkomst zelfs concurrentiebevorderend, omdat hierdoor de toetreding tot de vliegroute door maatschappijen die niet zelf over alle bijkomende faciliteiten beschikken, wordt vergemakkelijkt.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing