Er is een Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis, hierna te noemen de commissie.
Instellingsbesluit Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis
Instellingsbesluit Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis
Opschrift
Aanhef
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, alsmede gelet op de artikelen 2.5.6 en 2.5.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en artikel 19 van het Bekostigingsbesluit WVO;
Besluit:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
commissie: Commissie als bedoeld in artikel 2;
instelling: Amarantis Onderwijsgroep voor Interconfessioneel Onderwijs, alsmede in voorkomend geval haar rechtsopvolger of rechtsopvolgers.
Artikel 2. Instelling en taak
De commissie heeft tot taak:
onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot of hebben bijgedragen aan het ontstaan van de financiële problematiek van de instelling zoals die in de loop van 2012 is gebleken of nog zal blijken;
in kaart te brengen welke financiële beslissingen, investeringsbeslissingen of andere bestuursbeslissingen tot de financiële problematiek hebben geleid en op welke wijze deze beslissingen tot stand zijn gekomen;
na te gaan op welke wijze de interne toezichthouder van de instelling betrokken is geweest bij de onder b bedoelde beslissingen;
de handelwijze en bevoegdheidsuitoefening na te gaan van de betrokken externe actoren, waaronder de instellingsaccountant, de inspectie van het onderwijs en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
aanbevelingen te doen, gebaseerd op het onderzoeksmateriaal, over maatregelen die kunnen bijdragen aan het voorkomen van financiële problematiek bij andere instellingen in de bve-sector of scholen in het voortgezet onderwijs.
Het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, betreft de periode vanaf 1 januari 2007, alsmede de daaraan voorafgaande periode voor zover deze in het licht van het onderzoek van belang is.
In aanvulling op het tweede en derde lid heeft de commissie met ingang van 3 december 2012 tot taak, mede op basis van de kennis, feiten en signalen waarover de commissie de beschikking heeft gekregen bij het onderzoek, bedoeld in het tweede en derde lid, nader onderzoek te doen naar mogelijke persoonlijke bevoordeling, bovenmatig persoonlijk gebruik van faciliteiten of bevoordeling van derden door de betrokken, al dan niet gewezen, bestuurders, leidinggevenden of adviseurs van de instelling of haar rechtsvoorgangers.
Het nader onderzoek betreft dezelfde periode als het onderzoek, bedoeld in het tweede en derde lid, en is erop gericht, ten aanzien van de in het vierde lid bedoelde personen vast te stellen hoe hun handelen of nalaten zich verhoudt tot:
de behoorlijke taakvervulling, bedoeld in artikel 2:9 van het Burgerlijk wetboek;
algemeen aanvaarde normen van doelmatige besteding van publieke middelen.
Indien betrokkenen naar het oordeel van de commissie niet of onvoldoende meewerken aan het nader onderzoek, overlegt de commissie daarover een schriftelijke verklaring aan de Minister. Indien bij het nader onderzoek het vermoeden rijst van strafbare feiten, meldt de commissie dit aan de Minister.
Artikel 3. Instellingsduur
De commissie wordt opgeheven met ingang van de eerste dag van de derde maand nadat zij de eindrapportage, bedoeld in artikel 8, lid 1a, heeft uitgebracht.