Home

Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES

Geldig vanaf 1 januari 2012
Geldig vanaf 1 januari 2012

Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2012]

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  1. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  2. werknemer: de arbeider, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek BES;

  3. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek BES;

  4. dringende reden voor de werkgever: zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, welke ten gevolge hebben, dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren.

Artikel 2

Deze wet is niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst van:

  1. werknemers bij een publiekrechtelijk lichaam;

  2. onderwijzend en docerend personeel, werkzaam bij onderwijsinrichtingen, staande onder beheer van een natuurlijk of rechtspersoon;

  3. personen, die een geestelijk ambt bekleden;

  4. werknemers, die uitsluitend of in hoofdzaak huishoudelijke of persoonlijke diensten in de huishouding van private personen verrichten;

  5. directeuren van een vennootschap of een doelvermogen.

Artikel 2a

1.

Bij ministeriële regeling worden op schriftelijk verzoek van het bestuurscollege van het desbetreffende openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba bedrijfstakken aangewezen ten aanzien waarvan voor de beëindiging van de binnen die bedrijfstakken aangegane arbeidsovereenkomsten de artikelen 3 en 4 van deze wet, al dan niet voor een bepaalde tijd, niet van toepassing zijn. Intrekking van de ministeriële regeling geschiedt eveneens op schriftelijk verzoek van het Bestuurscollege.

2.

Een bedrijfstak, bedoeld in het eerste lid, dient te zijn een bedrijfstak, die naar de aard van de ondernemings-activiteiten geclassificeerd kan worden in één van de volgende sectoren:

  1. bouw en reparatie van schepen;

  2. bouwnijverheid;

  3. hotels en restaurants;

  4. vervoer, opslag en communicatie;

  5. onroerend goed activiteiten;

  6. computer- en aanverwante activiteiten;

  7. industrie;

  8. openbare nutsbedrijven;

  9. groot- en kleinhandel, reparatie van motorvoertuigen en huishoudelijke produkten;

  10. financiële dienstverlening;

  11. landbouw, jacht en bosbouw;

  12. visserij, viskwekerijen en aanverwante activiteiten;

  13. mijnbouw;

  14. internationale commerciële onderwijsinstituten.

3.

Bij ministeriële regeling worden op schriftelijk verzoek van het bestuurscollege van het desbetreffende openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba bedrijven aangewezen ten aanzien waarvan voor de beëindiging van de bij die bedrijven aangegane arbeidsovereenkomsten de artikelen 3 en 4 van deze wet, al dan niet voor een bepaalde tijd, niet van toepassing zijn. Intrekking van de ministeriële regeling geschiedt eveneens op schriftelijk verzoek van het Bestuurscollege.

4.

Een bedrijf, bedoeld in het derde lid, dient te zijn een bedrijf dat:

  1. naar de aard van de ondernemingsactiviteiten een sterk variërend arbeidsvolume heeft; of

  2. gevestigd is in een vrije zone als bedoeld in de Wet vrije zones 1975 BES; of

  3. door zijn vestiging op Bonaire, Sint Eustatius en Saba bijdraagt aan verbreding van de economische basis of diversificatie van de economie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dan wel door zijn werkzaamheid na vestiging binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een deviezengenerende werking zal hebben.

5.

Een bedrijf, waarop de artikelen 3 en 4 van deze wet ingevolge een ministeriële regeling, bedoeld in het eerste of derde lid, niet van toepassing zijn, is verplicht Onze Minister onverwijld schriftelijk in kennis te stellen van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, waarvoor hij zonder evenbedoelde ministeriële regeling toestemming van Onze Minister als bedoeld in artikel 4, nodig zou hebben.

Artikel 3

1.

Bij regeling van Onze Minister wordt zoveel mogelijk voor elk openbaar lichaam afzonderlijk een commissie ingesteld die tot taak heeft Onze Minister van advies te dienen met betrekking tot ieder bij hem ingediend verzoek om toestemming tot het beëindigen van een arbeidsovereenkomst.

2.

Elke commissie bestaat uit een voorzitter en tenminste vier overige leden, alsmede hun plaatsvervangers.

3.

De voorzitter en zijn plaatsvervanger mogen niet werkzaam zijn bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Van de overige leden zomede van hun plaatsvervangers wordt de helft benoemd op voordracht van werkgeversorganisaties en de helft op voordracht van werknemersorganisaties.

4.

Een lid of plaatsvervangend lid van een commissie wordt ontslagen, indien de werkgevers- of werknemersorganisatie die de voordracht voor zijn benoeming heeft gedaan, dit verzoekt.

5.

De voorzitter en de leden van een commissie zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen zij in hun hoedanigheid vernemen, voorzover mededeling daarvan niet bij of krachtens wet is voorgeschreven.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7a

Artikel 8

Artikel 8a

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12