schip:
een drijvend voorwerp, met inbegrip van een voorwerp
zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig,
gebruikt of in staat om te worden gebruikt als een
middel van verplaatsing te water;
zeeschip:
een schip dat gewoonlijk de zee bevaart of hiertoe
bestemd is;
binnenschip:
een schip dat gewoonlijk de binnenwateren bevaart of
hiertoe bestemd is;
bovenmaats zeeschip:
een zeeschip dat wegens zijn afmetingen met inbegrip
van zijn diepgang in verband met de toestand van het
vaarwater als dusdanig door de terzake bevoegde
autoriteit wordt aangegeven overeenkomstig de door
haar vastgestelde en aan varenden bekend gemaakte
normen;
sleepboot:
een werktuiglijk voortbewogen schip dat sleepdienst
verricht of assistentie verleent en hiertoe bestemd
is;
zeilschip:
een schip dat onder zeil is, mits de
voortstuwingswerktuigen, indien aangebracht, niet
worden gebruikt;
klein schip:
een schip met een lengte van minder dan 20 meter,
behalve een sleepboot, een duwboot en een veerpont;
samenstel:
een sleep, een duwstel of een gekoppeld samenstel;
veerpont:
een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij het
vaarwater wordt overgestoken en dat door de bevoegde
autoriteit als veerpont is aangeduid;
obstakel:
een wrak, wrakstuk, tuig of voorwerp dat op de bodem
van het vaarwater ligt of staat;
bijzonder transport:
een drijvend voorwerp dat in zodanige staat verkeert
dat ernstige kans bestaat dat het bij de vaart de
veiligheid van de scheepvaart in gevaar brengt,
schade aan de werken veroorzaakt dan wel zinkt of
lading verliest;
werktuiglijk voortbewogen schip:
een schip, dat door eigen voortstuwingswerktuigen
wordt voortbewogen;
onmanoeuvreerbaar schip:
een schip dat wegens een buitengewone omstandigheid
niet in staat is te manoeuvreren zoals vereist
volgens dit reglement en dat daardoor niet in staat
is voor een ander schip uit te wijken;
beperkt manoeuvreerbaar schip:
een schip dat door de aard van zijn werk beperkt is
in zijn mogelijkheid om te manoeuvreren zoals
vereist volgens dit reglement en daardoor niet in
staat is voor een ander schip tijdig uit te wijken.
Als beperkt manoeuvreerbaar schip wordt onder meer
beschouwd:
- 1°.
een schip bezig met het leggen, onderhouden
of het lichten van een navigatiemerk, een
kabel of een pijpleiding;
- 2°.
een schip bezig met bagger- of
onderwaterwerkzaamheden of met
hydrografische verrichtingen;
duwstel:
een hecht samenstel van schepen waarvan er tenminste
één is geplaatst vóór de duwboot;
duwboot:
een werktuiglijk voortbewogen schip dat deel
uitmaakt van een duwstel, en gebouwd of ingericht is
om dit door duwen voort te bewegen;
exploitant: de eigenaar, rompbevrachter of ieder
ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van
een schip;
waterscooter: klein
schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot
voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het
water kan varen en gebouwd of ingericht is om door een of meer personen
skiënd door of over het water te worden
voortbewogen;
zeilplank: klein
zeilschip voorzien van een vrij bewegende zeiltuigage die is gemonteerd
op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen
niet in een vaste positie wordt
ondersteund.