Home

Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

Geldig van 17 november 1999 tot 1 januari 2000
Geldig van 17 november 1999 tot 1 januari 2000

Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 17-11-1999 tot 01-01-2000]
[Regeling ingetrokken per 01-01-2006]

Aanhef

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een wettelijke regeling vast te stellen betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

1.

Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verstaan onder:

  1. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  2. beroepsgenoot: een natuurlijk persoon, die in een bepaalde tak van beroep het tot die tak van beroep behorende beroep uitoefent;

  3. pensioen: ouderdoms-, invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen alsmede pensioen ten behoeve van de achtergebleven geregistreerde partner;

  4. beroepspensioenregeling: een regeling van pensioen in de betrokken tak van beroep ten behoeve van beroepsgenoten en gewezen beroepsgenoten;

  5. rechtspersoon: de rechtspersoon als in artikel 2, derde lid, bedoeld;

  6. beroepspensioenfonds: een in een tak van beroep werkend fonds, dat is opgericht ter uitvoering van een beroepspensioenregeling;

  7. deelnemer: ieder, die ingevolge de statuten en enig pensioenreglement, vastgesteld voor een beroepspensioenregeling, in die regeling deelneemt;

  8. "Verzekeringskamer": de Verzekeringskamer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.

2.

Een beroepspensioenregeling kan meer dan één tak van beroep omvatten; ook kan de werking van zodanige regeling zijn beperkt tot een deel van een tak van beroep en een deel van het land.

Artikel 2

1.

Onze Minister kan, op verzoek van een of meer naar zijn oordeel voor de betrokken tak van beroep voldoende representatieve organisaties van beroepsgenoten, het deelnemen in een door beroepsgenoten vastgestelde beroepspensioenregeling voor alle of een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten verplicht stellen. De Sociaal-Economische Raad en de Verzekeringskamer verstrekken Onze Minister desgevraagd de ter zake benodigde inlichtingen.

2.

Een beroepspensioenregeling houdt in:

  1. hetzij de oprichting van een beroepspensioenfonds, dat in een zodanige regeling als uitvoeringsorgaan van die regeling is opgenomen;

  2. hetzij de verplichting voor de betrokken beroepsgenoten tot het nakomen van de beroepspensioenregeling door middel van overeenkomsten van verzekering naar eigen keuze van de deelnemer te sluiten met onder a bedoelde beroepspensioenfonds, voorzover de beroepspensioenregeling hiertoe de mogelijkheid opent, of met een verzekeraar:

    1. 1°.

      die in het bezit is van de ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de ingevolge de artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland; of

    2. 2°.

      die heeft voldaan aan de vereiste procedure als bedoeld in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid, of 118, tweede of vijfde lid, van genoemde wet indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft;

  3. hetzij voor een deel van de regeling het onder a, voor het overblijvende deel van de regeling het onder b bepaalde.

3.

Alvorens een verzoek, als in het eerste lid bedoeld, wordt ingewilligd, is onderscheidenlijk zijn de organisatie of organisaties van beroepsgenoten verplicht een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid in het leven te roepen, welke blijkens zijn statuten en reglementen:

  1. hetzij als beroepspensioenfonds de beroepspensioenregeling zal uitvoeren;

  2. hetzij erop zal toezien, dat de betrokken beroepsgenoten de beroepspensioenregeling nakomen op de wijze als in artikel 2, tweede lid, onder b, bedoeld;

  3. hetzij een deel van de beroepspensioenregeling als beroepspensioenfonds zal uitvoeren en voor het overblijvende deel van de beroepspensioenregeling erop zal toezien, dat de betrokken beroepsgenoten dit deel nakomen op de wijze als in artikel 2, tweede lid, onder b, bedoeld.

4.

Indien ingevolge het eerste lid het deelnemen in een beroepspensioenregeling is verplicht gesteld, zijn degenen, voor wie deze verplichtstelling geldt, verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en reglementen van de rechtspersoon te hunnen aanzien bepaalde.

5.

De in het vierde lid opgelegde verplichting geldt niet ten aanzien van bepalingen van de statuten en reglementen, welke ten doel hebben de beslissing van de rechter omtrent twistgedingen uit te sluiten.

6.

De verplichting tot het deelnemen in een beroepspensioenregeling kan door Onze Minister voor alle of een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten worden ingetrokken. De Sociaal-Economische Raad en de Verzekeringskamer verstrekken Onze Minister desgevraagd de ter zake benodigde inlichtingen.

7.

De verplichting tot het deelnemen in een beroepspensioenregeling wordt ingetrokken, indien:

  1. wijziging wordt gebracht in de financiële opzet van het beroepspensioenfonds en de grondslagen, waarop het rust, zoals deze blijken uit de in artikel 5, eerste lid, onder b, bedoelde actuariële nota;

  2. de statuten en reglementen van de rechtspersoon worden gewijzigd,

tenzij Onze Minister heeft verklaard tegen die wijzigingen geen bedenkingen te hebben. De Sociaal-Economische Raad en de Verzekeringskamer verstrekken Onze Minister desgevraagd de ter zake benodigde inlichtingen.

8.

Van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste, zesde en zevende lid, kan mandaat worden verleend.

Artikel 3

Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van:

  1. de indiening van een verzoek, als in artikel 2, eerste lid, bedoeld, waarbij tevens de termijn wordt vermeld, waarbinnen zienswijzen schriftelijk bij hem naar voren kunnen worden gebracht;

  2. de verplichtstelling van het deelnemen in een beroepspensioenregeling;

  3. de verklaring van geen bezwaar ten aanzien van wijziging van de statuten en reglementen van de rechtspersoon;

  4. de intrekking van een verplichtstelling van het deelnemen in een beroepspensioenregeling.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18a

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24 [Vervallen per 01-09-1992]

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39