Werkgever wordt erin gevolgd dat onderzoek onvoldoende zorgvuldig is en motivering urenbeperking tekort schiet

Werkgever wordt erin gevolgd dat onderzoek onvoldoende zorgvuldig is en motivering urenbeperking tekort schiet

Gegevens

Nummer
2024/77
Publicatiedatum
22 mei 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:284
Rubriek
Uitspraak

CRvB 7 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:284, USZ 2024/123 m.nt. E. van den Bogaard

i. In de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99, USZ 2023/72, m.nt. E. van den Bogaard, is de Raad ingegaan op de vraag welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht. Deze uitspraak ziet op de situatie dat een aanvrager van een WIA-uitkering zelf bezwaar maakt tegen de beslissing op zijn aanvraag, maar de Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen wanneer niet de aanvrager van een WIA-uitkering, maar een werkgever daartegen bezwaar maakt.

ii. De Raad acht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderbouwd dat van een fysiek spreekuur mocht worden afgezien.

iii. Ook schiet de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tekort ten aanzien van de voor werkneemster aangenomen urenbeperking. Niet duidelijk is in welk opzicht en in hoeverre bij ex-werkneemster sprake is geweest van een medische achteruitgang na de eerstejaars ZW-beoordeling of na de beoordeling in februari 2020 en wat dit heeft betekend voor haar belastbaarheid. Er ontbreken actuele medische gegevens, bijvoorbeeld afkomstig van arts-behandelaars, die een objectieve onderbouwing kunnen vormen van een urenbeperking van twee uur per dag/tien uur per week.

Noot

Deze noot is eerder verschenen in USZ 2024/123

De consistentie van het medisch oordeel

1. In mijn noot onder de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:287, USZ 2019/141 (Bewijsvoeringslast duurzaamheid en consistentie medisch oordeel), ben ik ingegaan op het leerstuk van de ‘consistentie van het medisch oordeel’. Dat is een leerstuk dat vooral in de rechtspraak van de CRvB is ontwikkeld, maar ook een basis kent in het Schattingsbesluit.

2. Art. 4 lid 1 Sbaow bepaalt immers dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dient te voldoen aan de volgende vereisten:

  1. “a. (...);

  2. een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal tot dezelfde bevindingen en conclusies kunnen leiden;

  3. de redeneringen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vrij van innerlijke tegenspraak” (cursivering EvdB).

  4. Deze eisen kunnen worden aangeduid als eisen van reproduceerbaarheid (onderdeel b) en consistentie (onderdeel c).

3. Het leerstuk van de consistentie van het medisch oordeel is gebaseerd op deze eisen en kent twee dimensies:

per datum in geding

Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2014:2670, mag het UWV besluiten omtrent de arbeidsgeschiktheid van een betrokkene baseren op door zijn verzekeringsartsen opgestelde rapporten, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze zijn tot stand gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn. Hier is vooral onderdeel c te herkennen.

in de loop der tijd

Daarnaast heeft de CRvB in een lange reeks van uitspraken de lijn neergelegd dat een wijziging van de belastbaarheid in beginsel dient te kunnen worden teruggevoerd op een wijziging van de medische situatie. Indien sprake is van een lichtere inschatting van de beperkingen bij een overigens ongewijzigd medisch beeld, dient dat verschil in inschatting overtuigend te worden gemotiveerd. Zie bijvoorbeeld:

ECLI:NL:CRVB:2005:AT1587, USZ 2005/168,

ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6490,

ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8558, USZ 2007/109,

ECLI:NL:CRVB:2007:BA5749,

ECLI:NL:CRVB:2007:BC0361, USZ 2008/29, m.nt. Red.,

ECLI:NL:CRVB:2009:BH2431, USZ 2009/66,

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3934,

ECLI:NL:CRVB:2011:BR4474,

ECLI:NL:CRVB:2015:5004,

ECLI:NL:CRVB:2017:2750,

ECLI:NL:CRVB:2018:1109,

ECLI:NL:CRVB:2018:3141,

ECLI:NL:CRVB:2019:287, USZ 2019/141, m.nt. E. van den Bogaard,

en ECLI:NL:CRVB:2023:187.

Vermindering urenbeperking

4. Met betrekking tot het laten vervallen van een urenbeperking is ECLI:NL:CRVB:2007:BA5749 nog steeds illustratief:

“Bij de thans in geding zijnde schatting heeft het Uwv, anders dan bij een eerdere beoordeling, geen urenbeperking meer geïndiceerd geacht voor appellante. Naar het oordeel van de Raad ontbreekt echter een voldoende overtuigende onderbouwing voor het laten vervallen van deze urenbeperking. De primaire verzekeringsarts is in zijn rapport d.d. 15 april 2003 op grond van het dagverhaal van appellante tot de conclusie gekomen dat zij voldoende rust krijgt en er geen indicatie meer is voor een urenbeperking en de bezwaarverzekeringsarts heeft zich, zonder nader in te gaan op dit aspect, achter dit medische oordeel van de primaire verzekeringsarts geschaard. Een dergelijke motivering acht de Raad in het licht van de eerdere medische rapportage waarin wel een urenbeperking is aangenomen echter onvoldoende, te meer daar appellante heeft gesteld dat in haar gezondheidstoestand geen verbetering is gekomen (cursivering EvdB)”.

5. In ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3934 heeft de CRvB daaraan toegevoegd dat niet alleen het laten vervallen van een eerder aangenomen medische urenbeperking deugdelijk dient te worden gemotiveerd, maar dat dit ook geldt in het geval de urenbeperking niet vervalt, maar de omvang ervan geringer wordt.

6. De hier opgenomen uitspraak volgt deze lijn en kan aan dit rijtje worden toegevoegd.

Aanscherping urenbeperking

7. In de meeste gevallen is het de werknemer die bezwaar maakt tegen de vermindering van een eerder vastgestelde urenbeperking. In de hier opgenomen uitspraak is het omgekeerde het geval: de werkgever maakt bezwaar tegen de aanscherping van de eerder vastgestelde urenbeperking.

8. Uit r.o. 4.2.5 blijkt dat ook in deze situatie een wijziging van de belastbaarheid dient te kunnen worden teruggevoerd op een wijziging van de medische situatie:

“Bij de EZWb heeft de arts van het UWV in de FML van 14 mei 2019 een urenbeperking opgenomen van zes uur per dag/dertig uur per week. De verzekeringsarts vond in zijn rapport van 27 februari 2020 deze FML van 14 mei 2019 nog actueel. De primaire verzekeringsarts is in juni 2020 echter uitgegaan een urenbeperking van twee uur per dag/tien uur per week. Niet duidelijk is in welk opzicht en in hoeverre bij ex-werkneemster sprake is geweest van een medische achteruitgang na de EZWb of na de beoordeling in februari 2020 en wat dit heeft betekend voor haar belastbaarheid (cursivering EvdB)”.

9. Wat hier met name opvalt, is dat tussen het handhaven van de urenbeperking van 6 uur per dag op basis van een spreekuuronderzoek van 27 februari 2020 en de aanscherping daarvan tot 2 uur per dag in de FML van 14 juni 2020 slechts 3½ maand zit en die aanscherping bovendien is gebaseerd op een telefonisch onderzoek. Dat is inderdaad wat magertjes.

10. Verder dient de wijziging van de medische situatie te hebben plaatsgevonden tussen beide beoordelingsmomenten:

“De primaire arts heeft verwezen naar een incident met een behandelaar. Dat incident had plaatsgevonden in januari 2019 en was dus al meegenomen bij de EZWb in mei 2019 en de medische beoordeling in februari 2020. Zonder nadere toelichting kan dit incident uit januari 2019 geen verklaring zijn voor een verslechterde situatie van ex-werkneemster bij de WIA-beoordeling in juni 2020 (cursivering EvdB)”.

11. De redenering dat een incident uit januari 2019 niet pas na februari 2020 tot een toename van klachten en beperkingen leidt, lijkt op het eerste gezicht wel logisch. Maar aan de andere kant is dat ook niet uitgesloten: de klachten van een PTSS ontstaan soms ook pas langere tijd na de traumatische gebeurtenis.

12. Maar wat ik vooral opmerkelijk vind, is dat de CRvB volledig voorbij gaat aan de in r.o. 2 weergegeven motivering van de rechtbank dat “(d)e primaire verzekeringsarts (...) verdergaande beperkingen (heeft) aangenomen dan in de ZW-periode, omdat adequate behandeling was weggevallen en de klachten waren toegenomen. Daarnaast heeft de combinatie van het vergrote risico op uitval bij overbelasting en de geconstateerde slaapproblematiek aanleiding gegeven voor een verdergaande urenbeperking. Voorts heeft de primaire verzekeringsarts gemotiveerd dat sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen (cursivering EvdB)”. Dat lijkt mij op zich toch een adequate onderbouwing.

Geen persoonlijk onderzoek en geen actuele informatie

13. Waar de CRvB naar mijn idee vooral over valt, is dat de werkneemster noch in primo noch in bezwaar persoonlijk op een spreekuur van een verzekeringsarts is gezien. Daartoe begint de CRvB met een verwijzing naar zijn uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99, USZ 2023/72, m.nt. E. van den Bogaard (1491 omgekeerd), waarin hij heeft geoordeeld dat de onderzoeksactiviteiten die in bezwaar moeten worden verricht, afhankelijk zijn van de medische situatie van betrokkene, de aangevoerde bezwaargronden en de vraag of in de primaire fase een gebrek is opgetreden dat in bezwaar moet worden hersteld. Zoals de CRvB het in r.o. 4.3.4 van zijn uitspraak van 18 januari 2023 zegt:

“Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het dus niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek, het vragen van een expertise, het opvragen van medische informatie en het bijwonen van de hoorzitting en die keuze waar nodig toelichten. In (hoger) beroep is het vervolgens aan de bestuursrechter om te bepalen of het onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en of het de conclusies kan dragen. Daarbij zal niet alleen acht worden geslagen op het medisch onderzoek dat in bezwaar heeft plaatsgevonden, maar zal dit onderzoek in combinatie met de primaire beoordeling worden bezien (cursivering EvdB)”.

14. Vervolgens stelt de CRvB vast dat de uitspraak van 18 januari 2023 betrekking heeft op een door de werknemer gemaakt bezwaar maakt tegen de beslissing op zijn aanvraag en voegt daaraan toe dat hij geen reden heeft daarover anders te oordelen als het bezwaar niet door de werknemer is gemaakt maar door de werkgever.

15. De toepassing van die rechtspraak leidt ertoe dat de CRvB tot het oordeel komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in bezwaar van een fysiek spreekuur kon worden afgezien. Daarbij wijst hij er in de eerste plaats op dat het primaire onderzoek telefonisch heeft plaatsgevonden, waarbij wel een algemene indruk is verkregen, maar de psychische toestand van de werknemer niet is beoordeeld. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderbouwd waarom het opvragen van actuele informatie bij de behandelend sector geen toegevoegde waarde had kunnen hebben.

Instructie voor herstel van het gebrek

16. Op zich had de CRvB kunnen volstaan met het vaststellen van dit gebrek. Maar dat doet de CRvB niet. In r.o. 4.2.2 e.v. geeft de CRvB een duidelijke instructie over wat hij van het UWV verwacht: niet alleen een spreekuuronderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het opvragen van actuele informatie bij de behandelend sector, maar ook een betere inhoudelijke onderbouwing van de urenbeperking.

17. Het meegeven van een dergelijke inhoudelijke instructie lijkt mij een goede zaak. Maar ik zou die wel willen aanvullen met een instructie aan de CRvB zelf: ga niet zo ongemotiveerd voorbij aan de blijkens r.o. 2 wel degelijk door de primaire verzekeringsarts gegeven inhoudelijke onderbouwing als in deze tussenuitspraak is gedaan.

E. van den Bogaard

Ed van den Bogaard is advocaat bij Westhoff Advocaten te Amsterdam, voorzitter van de Adviescommissie bestuursrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en bestuurslid van de Specialisatievereniging Sociaal Zekerheidsrechtadvocaten SSZ