Onafhankelijk deskundige wordt niet gevolgd

Onafhankelijk deskundige wordt niet gevolgd

Gegevens

Nummer
2023/166
Publicatiedatum
8 november 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1410
Rubriek
Uitspraak

CRvB 20 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1410, USZ 2023/279 m.nt. L.M. Koenraad

Samenvatting

De rechtbank heeft de conclusies van de door haar benoemde deskundige ten onrechte gevolgd. Het rapport van de deskundige geeft er namelijk geen blijk van dat kennis is genomen van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het rapport van de deskundige bevat een samenvatting van brieven uit de behandelend sector, maar noemt geen rapporten van het UWV. Ook de inhoud van deze rapporten wordt niet door de deskundige kenbaar betrokken in de beschouwing.

Noot

Deze noot is eerder verschenen in USZ 2023/279

1. Volgens vaste jurisprudentie – van onder meer de CRvB – mag de bestuursrechter de bevindingen en conclusies van de door hemzelf ingeschakelde deskundige (art. 8:47 Awb) volgen, mits sprake is van een zorgvuldig onderzoek, een inzichtelijke motivering en een consistente motivering. Daarbij geldt dat de door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige specifiek moet onderbouwen waarom hij zich niet kan verenigen met de bevindingen en/of conclusies die zijn getrokken in het rapport waarop het bestuursorgaan zich beroept. Nader bijv. M. Visser, De deskundige in het recht. Een interne rechtsvergelijking van de normering van deskundigeninbreng in het straf-, privaat- en bestuursrecht (diss. OU), Den Haag 2023: Boom Juridisch, p. 516-524 (en dan m.n. p. 516-518 en de daar aangehaalde jurisprudentie); zie ook r.o. 4.2 van de hierboven afgedrukte uitspraak. Bij de waardering van het door ‘zijn’ deskundige uitgebrachte advies heeft de bestuursrechter dus een vergewisplicht (vgl. art. 3:9 Awb): hij behoort te controleren of dit advies qua totstandkoming en inhoud geen wezenlijke gebreken vertoont.

2. Een ‘8:47-advies’ dat onzorgvuldig tot stand is gekomen, mag door de bestuursrechter in ieder geval niet zonder meer worden gevolgd. De deskundige zal – na herstel van het totstandkomingsgebrek – nader moeten motiveren waarom zijn standpunt toch juist is, zeker als dit standpunt afwijkt van de visie waarop het bestuursorgaan zich baseert. De bestuursrechter kan ook kiezen voor het benoemen van een andere deskundige, of voor het alsnog ‘teruggeven van de zaak’ aan het bestuursorgaan met minimaal een verzoek om een nadere toelichting van de deskundige wiens advies aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Twijfel van de bestuursrechter over de bewijskracht van dat advies heeft immers de aanleiding tot toepassing van art. 8:47 Awb gevormd! Nader bijv. I.S. Ouwehand, ‘Wanneer schakelt de bestuursrechter een deskundige in?’, NTB 2023/247, par. 4.1: twijfel, al dan niet op basis van een niet-pluis-gevoel of iets wat hierop lijkt, is dé reden voor het benoemen van een eigen deskundige.

3. In de hierboven afgedrukte uitspraak redeneert de CRvB minder behoedzaam en genuanceerd. Hij begint met de veronderstelling dat drs. R. Zondervan, de door de rechtbank Amsterdam benoemde deskundige (r.o. 1.3), geen kennis heeft genomen van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2019 en 18 februari 2021 (r.o. 4.3). Of die veronderstelling juist, weet ik niet. Het feit dat Zondervan in zijn reactie van 4 november 2021 (r.o. 1.3) geen melding maakt van de op 18 juli 2019 en 18 februari 2021 opgestelde rapporten, wil natuurlijk niet zeggen dat hij deze rapporten niet heeft gelezen. In dit kader signaleer ik dat Zondervan wel uitdrukkelijk heeft gereageerd op de zienswijze van 8 oktober 2021, waarin de bezwaarverzekeringsarts het oorspronkelijke rapport van Zondervan heeft bekritiseerd (r.o. 1.3).

4. Ook voor de CRvB geldt het ANNA-principe: Altijd Navragen Nooit Aannemen. Heeft de CRvB Zondervan op dit punt bevraagd? De hier opgenomen uitspraak maakt dat niet duidelijk. Overigens tasten buitenstaanders evenzeer in het duister over de precieze inhoud van zowel de visie van de bezwaarverzekeringsarts als het standpunt van Zondervan. Citaten uit (althans parafraseringen van) de rapportages van 18 juli 2019, 18 februari 2021 en 8 oktober 2021 hadden kunnen helpen bij het begrijpelijker maken van de gedachtegang die de CRvB heeft gevolgd. Verder wordt het niet kunnen raadplegen van de eerstelijnsuitspraak op rechtspraak.nl door mij als een gemis ervaren. Ik herhaal mijn pleidooi voor publicatie van alle uitspraken waartegen hoger beroep is ingesteld.

5. De CRvB oordeelt dat de rapporten van Zondervan – gedateerd 10 september 2021 (het echte 8:47-rapport) en 4 november 2021 (reactie op de zienswijze van het UWV) – niet kunnen worden gevolgd (r.o. 4.3; de cursivering is door mij geplaatst). Pardon? Maakt het enkele niet vermelden van enkele rapporten dat de conclusies van een deskundige per definitie onbruikbaar zijn? Een zorgvuldigheidsgebrek geeft aanleiding tot twijfel aan de bewijskracht, maar niet meer dan dat.

6. De CRvB concludeert dat het hoger beroep van het UWV slaagt (r.o. 4.3) en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam moet worden vernietigd (r.o. 5). De CRvB ziet dus geen reden om de Amsterdamse uitspraak met verbetering van gronden te bevestigen (art. 8:113 lid 1 Awb). Uit r.o. 4.5 blijkt waarom: ‘er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de voor betrokkene in de FML van 18 juli 2019 vastgestelde beperkingen’ en ‘omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige’. Die overwegingen moeten worden geduid als het oordeel dat de rechtbank Amsterdam geen toepassing aan art. 8:47 lid 1 Awb had mogen geven. Waarom is de CRvB zijn redenering niet met dit oordeel gestart? Want als de eerstelijnsrechter geen deskundige had mogen benoemen, bestaat geen reden om een oordeel over de conclusies van deze deskundige te vellen. Een ongeoorloofde toepassing van art. 8:47 lid 1 Awb maakt het resultaat van deze toepassing – een deskundigenrapport – irrelevant.

7. Ter vermijding van misverstanden: ik ben het hartgrondig oneens met het in punt 6 van deze annotatie geschetste oordeel van de CRvB. Natuurlijk valt er kritiek te leveren op de motivering van de rapporten van Zondervan. Die kritiek laat echter onverlet dat Zondervan serieus – en niet zonder meer als onzinnig te bestempelen – commentaar heeft gegeven op de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidskundige waarop het UWV zich baseert. Het simpelweg en zonder nadere medische informatie terzijde schuiven van die kritiek getuigt wat mij betreft van onvoldoende oog voor het belang van materiële waarheidsvinding als verantwoordelijkheid voor de bestuursrechter. In zoverre zij verwezen naar A.G. van Galen & H.Th.J.F. van Maarseveen, Beginselen van administratief procesrecht (VAR-reeks LXXXII), Alphen aan den Rijn: H.D. Tjeenk Willink 1978, p. 26-29: over het belang van eigen feitenonderzoek van de bestuursrechter. ‘Burgers hebben recht op adequate bescherming van hun belangen door een onafhankelijke en onpartijdige rechter, zeker als zij zich minder goed op eigen kracht staande kunnen houden.’

8. De procedurele toetsing waartoe de CRvB zich op 20 juli 2023 heeft beperkt, doet niet alleen afbreuk aan zijn verantwoordelijkheid als beschermer van kwetsbare burgers maar ook aan het vertrouwen van burgers in bestuursrechtspraak. Het kan bijna niet anders dan dat de voormalig kwaliteitsmedewerker bij Albert Heijn (r.o. 1.1) zich na het lezen van de hierboven afgedrukte uitspraak vertwijfeld afvraagt welke betekenis de bestuursrechter aan objectieve feiten toekent. Misschien denkt de betrokkene wel dat de CRvB heeft geredeneerd onder het motto ‘hocus pocus pilatus pas, ik wou dat er geen kritiek op het UWV was’. Met het benoemen en begeleiden van een eigen deskundige had de CRvB dit soort onvrede kunnen wegnemen.

L.M. Koenraad

Rens Koenraad is universitair docent aan Tilburg University en rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Limburg.