Bedragen die appellant voor zijn bijstandsaanvraag uit gokken heeft verkregen zijn niet zonder meer aan te merken als inkomen zonder te kijken naar de kosten die daarvoor zijn gemaakt
Bedragen die appellant voor zijn bijstandsaanvraag uit gokken heeft verkregen zijn niet zonder meer aan te merken als inkomen zonder te kijken naar de kosten die daarvoor zijn gemaakt
Gegevens
- Nummer
- 2023/128
- Publicatiedatum
- 20 september 2023
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
CRvB 30 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1076, m.nt. M. Otte
Samenvatting
Het college heeft aan appellant bijstand in de vorm van een lening verstrekt. Volgens het college heeft appellant een ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn bestaan’ getoond door te snel op zijn vermogen in te teren, waardoor hij eerder dan voorzien een beroep op bijstand heeft moeten doen. Het college is daarbij uitgegaan van een in te teren vermogen van € 99.700 (€ 56.000 uit boedelscheiding + € 43.700 aan contante stortingen). Tussen partijen is in geschil of de contante stortingen van in totaal € 43.700 in aanmerking moeten worden genomen bij het vermogen waarop appellant moest interen. Het college heeft de bedragen van alle contante stortingen bij elkaar opgeteld en dit in zijn geheel als vermogen beschouwd. Appellant stelt dat deze stortingen bedragen betreffen die hij met gokken heeft verkregen en voert aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de eigen inzet voor gokactiviteiten. Volgens het college kan geen rekening worden gehouden met verwervingskosten. Voor de periode voorafgaand aan een melding of aanvraag om bijstand geldt een algemeen geformuleerde norm die ziet op de vraag of appellant voldoende besef van verantwoordelijkheid heeft getoond voor de voorziening in zijn bestaan, ofwel de vraag of hij zijn vermogen, tezamen met een beschikbaar inkomen, niet te snel heeft uitgegeven. Op deze periode kunnen niet zonder meer dezelfde regels worden toegepast die gelden voor de periode tijdens bijstandverlening. Het college heeft de bedragen die appellant voor zijn bijstandsaanvraag uit gokken heeft verkregen niet zonder meer in aanmerking kunnen nemen als inkomen zonder te kijken naar de kosten die appellant daarvoor heeft gemaakt. Niet in geschil is dat appellant € 66.700 heeft gepind bij Holland Casino. De Raad gaat er gelet op deze opnames vanuit dat appellant meer kosten heeft gemaakt dan dat hij bedragen uit gokken heeft verkregen. De bedragen die appellant heeft verkregen met gokken die hij contant op zijn bankrekening heeft gestort, staan daarom niet in de weg aan bijstandverlening om niet.
Noot
Deze noot is eerder verschenen in
1. In deze zaak gaat het om de vraag of het college de bijstandsuitkering in de vorm van een lening heeft mogen verstrekken. De Participatiewet biedt hiertoe de mogelijkheid indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (art. 48 lid 2 onder b Pw).
2. Volgens het college is daarvan zonder meer sprake. Belanghebbende heeft er namelijk in nog geen tweeënhalf jaar een vermogen van bijna € 100.000 doorheen gejaagd. Dat geld is afkomstig uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning in mei 2017 (€ 56.000) en uit gokopbrengsten in de periode januari 2018-oktober 2019 (€ 43.700). Uitgaande van een verantwoord uitgavenpatroon van anderhalf maal de toepasselijke bijstandsnorm, had belanghebbende nog zeker tot maart 2022 in zijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De melding voor bijstand in oktober 2019 is dus op z’n zachtst gezegd prematuur. Voor het college reden om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de bijstandsuitkering als lening te verstrekken.
3. De CRvB gaat daarmee echter niet akkoord. Volgens de CRvB moet allereerst onderscheid worden gemaakt tussen het bedrag van € 56.000 uit de verkoop van de woning – wel vermogen – en het bedrag van € 43.700 aan contante stortingen uit gokwinsten – geen vermogen, maar inkomen. Consequentie van deze gewijzigde kwalificatie is vervolgens, dat ook de gokinzetten (in casu € 66.700) relevant zijn voor beantwoording van de vraag of de opbrengst uit gokken (€ 43.700) in de weg staat aan bijstandsverlening om niet. De CRvB is althans van mening dat op de periode vóór bijstandsverlening niet zonder meer dezelfde regels kunnen worden toegepast als tijdens de bijstandsverlening. De CRvB doelt daarbij op de vaste rechtspraak dat bij de vaststelling van tijdens de bijstand genoten inkomen geen plaats is voor de verrekening van verwervingskosten. De CRvB is – met belanghebbende – van mening dat toepassing van die regel op vóór de bijstandsverlening verworven inkomen tot ongewenste uitkomsten kan leiden.
4. Het door belanghebbende gegeven, en door de CRvB overgenomen, voorbeeld van een alleenstaande zzp’er die voor € 7.500 een klus uitvoert, daarvoor € 4.500 aan kosten maakt en zich twee maanden later meldt voor bijstand, is inderdaad overtuigend. Het gaat niet aan om die zzp’er tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan tegen te werpen wegens onverantwoord snel interen; zijn besteedbaar inkomen was immers niet € 7.500 maar slechts € 3.000.
5. Dat de belanghebbende in deze zaak zich in een vergelijkbare situatie bevindt en daarom ook zijn verwervingskosten (lees: gokinzetten) op zijn inkomsten (lees: gokwinsten) in mindering moet kunnen brengen, voelt echter minder evident. Het verschil is uiteraard dat gokken over het algemeen niet wordt gezien als een verantwoorde manier om in het levensonderhoud te voorzien. Het is immers algemeen bekend dat gokken doorgaans niet winstgevend is. Onderzoek van de Kansspelautoriteit bevestigt dit; gokkers spelen gemiddeld genomen hooguit quitte. En leiden meestal dus verlies. Dat maakt echter niet dat gokken op zichzelf al voldoende is om tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in de zin van de Participatiewet, aan te nemen. Zelfs niet als er erg grote bedragen zijn verspeeld.
6. Overigens is het interessant om de benadering van de CRvB in deze zaak naast de nieuwe jurisprudentielijn over gokken tijdens de bijstand te leggen. In zijn uitspraken van 4 april 2023 (zie onder andere ECLI:NL:CRVB:2023:482, USZ 2023/131) heeft de CRvB geoordeeld dat het recht op bijstand bij verzwegen gokactiviteiten in een gokinstelling kan worden vastgesteld door uit te gaan van de vooronderstelling dat de inkomsten uit gokken, ongeacht welk gokspel is gespeeld, gelijk zijn aan de ingelegde bedragen. Inleg = inkomen, dus. De CRvB laat daarbij wel ruimte voor tegenbewijs; belanghebbende en bestuursorgaan kunnen proberen aannemelijk te maken dat in feite minder of meer dan de inleg is gewonnen. Bij de bepaling van het tijdens de bijstandsverlening genoten inkomen uit gokken wordt de inleg echter níet verrekend met de gewonnen bedragen.
7. Dat laatste mag bij beantwoording van de vraag of sprake is van onverantwoord interen op financiële middelen voorafgaand aan de bijstandsverlening dus wel. Die benadering leidt er in deze zaak toe dat belanghebbende zijn gokinkomsten en verwervingskosten tegen elkaar mag wegstrepen, waardoor er geen in aanmerking te nemen inkomen overblijft. Resteert de opbrengst van de verkoop van het huis, waarmee belanghebbende volgens een verantwoord uitgavenpatroon van anderhalf keer de toepasselijke bijstandsnorm precies tot oktober 2019 – het moment van de bijstandsaanvraag – in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. De noodzaak tot bijstandverlening is daarmee niet het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het college moet daarom alsnog de bijstandsuitkering om niet verlenen.
M. Otte
Marije Otte is rechtsbeschermingsjurist bij de gemeente Maastricht en lid van de bezwaarschriftencommissies van Sittard-Geleen en Rotterdam