Het college heeft in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld door in het besluit niet te vermelden op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat

Het college heeft in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld door in het besluit niet te vermelden op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat

Gegevens

Nummer
2022/151
Publicatiedatum
30 november 2022
Auteur
Redactie
Rubriek
Uitspraak

Samenvatting

CRvB 22 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2099, USZ 2022/313 m.nt. C.W.C.A. Bruggeman

Het college heeft op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt, te ontvangen in natura. In het besluit staat niet op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat. Uit vaste rechtspraak volgt dat een wijze van verstrekken die ertoe leidt dat een cliënt vooraf, bij de verstrekking, niet weet hoeveel naar tijdseenheden bepaalde maatschappelijke ondersteuning het college heeft verstrekt, in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel. Hieruit vloeit voort dat voor de cliënt op enige wijze traceerbaar moet zijn op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat, hetzij door dit op te nemen in de beschikking zelf, hetzij via een verwijzing in de beschikking naar de gemeentelijke regelgeving waarin tijdseenheden zijn neergelegd. De geformuleerde reinheidseisen en optische controles/kwaliteitsmetingen waarmee wordt gecontroleerd of de beoogde resultaten zijn behaald, kunnen dit gebrek niet wegnemen. Hoe lovenswaardig deze kwaliteitsborging op zichzelf beschouwd ook is, daarmee is nog steeds geen rechtszekerheid vooraf gecreëerd over wat er nu eigenlijk is toegekend. Die rechtszekerheid valt niet anders tot stand te brengen dan door ervoor zorg te dragen dat bij de verstrekking betrokkene in ieder geval weet hoeveel aanspraak bestaat op naar tijdseenheden bepaalde ondersteuning.

Noot

Deze noot is eerder verschenen in USZ 2022/313

1. In deze uitspraak en de uitspraak met ECLI:NL:CRVB:2022:2100 ligt het beleid van een aantal gemeenten in het zuidoosten van Noord-Brabant ter toetsing door de CRvB voor, beleid waarin (wederom) een vorm van resultaatgericht indiceren is verwoord. Het is bepaald geen nieuw inzicht dat dergelijk beleid niet is toegestaan, omdat het in strijd wordt geacht met de rechtszekerheid. Waarom dan toch weer een dergelijke poging? Het antwoord op die vraag is gelegen in het feit dat in deze regio een set van waarborgen aan het verschijnsel resultaatgericht indiceren is toegevoegd, waarmee beoogd wordt de rechtspositie van belanghebbenden wezenlijk te verbeteren ten opzichte van de standaard variant die inhoudt dat iemand recht heeft op een ‘schoon en leefbaar huis’ en ‘schone en draagbare kleding’ zonder te weten wat dergelijke raadselachtige formuleringen precies inhouden. In diverse annotaties heb ik mij al jarenlang een fervent tegenstander betoogd van deze gang van zaken, waarvoor ik bijvoorbeeld verwijs naar mijn overzichtsnoot in het kader van ‘105 jaar AB’ bij de uitspraak CRvB 26 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1381, AB 2021/350). Die noot sloot ik af met de suggestie dat zelfs een wetsvoorstel dat beoogt resultaatgericht indiceren een wettelijke basis te geven, áls het al wordt aangenomen, wellicht nog steeds geen zoden aan de dijk zal zetten omdat de kwestie nu juist draait om strijd met een fundamenteel rechtsbeginsel (namelijk dat van de rechtszekerheid). Kun je een dergelijke strijdigheid via codificatie opheffen?

2. Desalniettemin vind ik de pogingen van deze regiogemeenten interessant, juist omdat ze geprobeerd hebben om aan die povere rechtszekerheid tegemoet te komen via de bedoelde waarborgen. Welke zijn die? Ter invulling daarvan moet gekeken worden naar het zogenaamde ondersteuningsplan, waarin is opgenomen ‘wie welke huishoudelijke taken in welke frequentie moet uitvoeren’ om de gewenste resultaten te behalen die in de gemeentelijke regelgeving zijn genoemd en uitgewerkt. Dat lijkt een toetsbare gang van zaken. Het college hecht voorts veel waarde aan de zogenaamde elementenlijst, waarin ‘per element [is] omschreven wat het niveau van schoon moet zijn, direct na het schoonmaken, de zogenaamde reinheidseisen. Deze elementen zijn gebaseerd op NEN-normering. Op basis van de beschikking met de verwijzing naar de regelgeving weet de cliënt concreet voor welke maatwerkvoorziening hij in aanmerking komt.’ Onzin is dit volgens mij allemaal niet. Volgens het college kan men zich zelfs afvragen of dit de belanghebbende misschien niet juist meer zekerheid biedt dan een tijdsindicatie. De enkele aanwezigheid van een aanbieder gedurende een bepaalde tijdseenheid biedt op zichzelf immers evenmin zekerheid, terwijl een belanghebbende bij het onderhavige systeem precies weet waar hij aan toe is. Bij ontevredenheid is een klacht of signaal voldoende om een optische controle te laten verrichten. Kortom, er is daadwerkelijk een flink vangnet gespannen om het vage resultaatsbegrip te concretiseren. Ik kan me de gedachtegang van het college over de zorgvuldigheid van dit beleid op zich dan ook best voorstellen. En ook de CRvB beseft blijkens de kwalificatie ‘lovenswaardig’ in r.o. 4.1 dat deze gemeenten er aanzienlijk meer werk van gemaakt hebben dan de gemeenten die de eerdere jurisprudentie ‘gemaakt’ hebben.

3. Aansluitend op deze kwalificatie volgt echter direct de ontnuchterende conclusie dat al die waarborgen het beleid toch niet kunnen redden. Het betreft namelijk wijsheid achteraf en de hele rechtspraak op dit terrein draait erom dat vóóraf – dat wil zeggen uit het toekennende besluit en voorafgaande aan de realisatiefase – de nodige duidelijkheid/zekerheid dient te worden geboden. En daarvan is ook met dit geavanceerde systeem nog altijd geen sprake. Men leze de laatste zin van r.o. 4.1: ‘Die rechtszekerheid valt niet anders tot stand te brengen dan door ervoor zorg te dragen dat bij de verstrekking betrokkene in ieder geval weet hoeveel aanspraak bestaat op naar tijdseenheden bepaalde ondersteuning.’ Al met al is er uiteindelijk dan ook niets nieuws onder de zon...

C.W.C.A. Bruggeman

Kees-Willem Bruggeman is adviseur gemeentelijk sociaal domein (Brug Consult)