Raad van State, 22-09-2021, ECLI:NL:RVS:2021:2109, 202105622/2/V1
Raad van State, 22-09-2021, ECLI:NL:RVS:2021:2109, 202105622/2/V1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 22 september 2021
- Datum publicatie
- 29 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2021:2109
- Zaaknummer
- 202105622/2/V1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Uitspraak
202105622/2/V1.
Datum uitspraak: 22 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 4 maart 2021 en 22 juli 2021 in zaak nr. 19/9918 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft de staatssecretaris bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij tussenuitspraak van 4 maart 2021 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de gelegenheid de motivering aan te passen.
Daarnaast heeft de rechtbank drie vragen gesteld aan de staatssecretaris over de stukken die hij aan de rechtbank had verstrekt met een beroep op artikel 8:29 Awb.
De staatssecretaris heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend en - onder geheimhouding - antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank.
Bij uitspraak van 22 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Ook heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2. De enkele omstandigheid dat het besluit van 30 augustus 2019 voor uitvoering vatbaar is levert geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op. Er zijn geen aanwijzingen dat de staatssecretaris de vreemdeling op korte termijn zal uitzetten. De daadwerkelijke uitzetting is daarom vooralsnog een onzekere toekomstige gebeurtenis. De vreemdeling heeft de spoedeisendheid van zijn verzoek daarom niet aannemelijk gemaakt.
3. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021
850