Home

Raad van State, 01-07-2020, ECLI:NL:RVS:2020:1504, 201909271/1/V3

Raad van State, 01-07-2020, ECLI:NL:RVS:2020:1504, 201909271/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
1 juli 2020
Datum publicatie
8 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RVS:2020:1504
Zaaknummer
201909271/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 21 november 2019 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Uitspraak

201909271/1/V3.

Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 december 2019 in zaak nr. NL19.28569 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2019 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 17 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en hem schadevergoeding toegekend.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1452, klaagt de staatsecretaris in de enige grief terecht dat de rechtbank, door te overwegen dat hij de asielaanvraag van de vreemdeling niet met de vereiste voortvarendheid heeft behandeld zodat de vreemdeling langer dan noodzakelijk in bewaring heeft verbleven, zich ten onrechte mengt in de inrichting van het onderzoeksproces in asielzaken.

    Uit de uitspraak van de 3 juni 2016 volgt immers dat klachten die verband houden met een asielaanvraag niet in een procedure over een vrijheidsontnemende maatregel thuishoren. Dit betekent dat de rechter die belast is met de toetsing van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel een beroepsgrond over de asielprocedure niet kan beoordelen. De rechtbank heeft dus ten onrechte de door de vreemdeling voorgedragen beroepsgrond over de voortgang van de behandeling van zijn asielaanvraag in haar beoordeling betrokken. De grief slaagt.

2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 december 2019 in zaak nr. NL19.28569;

III.    verklaart het beroep ongegrond;

IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Bakker

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

395.