Home

Raad van State, 10-01-2018, ECLI:NL:RVS:2018:46, 201703200/1/A2

Raad van State, 10-01-2018, ECLI:NL:RVS:2018:46, 201703200/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 januari 2018
Datum publicatie
10 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:46
Zaaknummer
201703200/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2013 definitief vastgesteld op € 6.596,00 en € 27.542,00 aan teveel ontvangen voorschotten van haar teruggevorderd.

Uitspraak

201703200/1/A2.

Datum uitspraak: 10 januari 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2017 in zaak nr. 16/1668 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2013 definitief vastgesteld op € 6.596,00 en € 27.542,00 aan teveel ontvangen voorschotten van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, is verschenen.

Overwegingen

1.    [appellante] heeft over het jaar 2013 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar drie kinderen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze voorschotten deels van [appellante] teruggevorderd, omdat zij voor minder uren kinderopvang dan waarvoor voorschotten zijn verleend recht heeft op kinderopvangtoeslag. Daarom en gezien het inkomen van [appellante] en haar toeslagpartner heeft de dienst de kinderopvangtoeslag over 2013 definitief vastgesteld op € 6.596,00. Hierbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking genomen dat [appellante] niet alle gevraagde gegevens aan de dienst heeft overgelegd.

2.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] de door de Belastingdienst/Toeslagen gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Omdat hierdoor niet kan worden vastgesteld of de toeslagpartner van [appellante] in 2013 een opleiding heeft gevolgd en op welke datum de toeslagpartner voor het laatst in 2013 heeft gewerkt, heeft de rechtbank geoordeeld dat de dienst bij het besluit van 22 februari 2016 terecht het besluit van 16 oktober 2015 heeft gehandhaafd.

3.    [appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2013 terecht definitief heeft vastgesteld op € 6.596,00. Hierbij voert zij aan dat de dienst bij de voorbereiding van het besluit van 22 februari 2016 heeft nagelaten de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren.

4.    In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] recht heeft op een hogere kinderopvangtoeslag dan bij het besluit van 16 oktober 2016 is vastgesteld. Volgens de dienst is het beroep van [appellante] dan ook gegrond. Echter, om de hoogte van de kinderopvangtoeslag vast te kunnen stellen heeft de dienst aanvullende informatie nodig. Mocht deze informatie niet worden overgelegd dan zal de kinderopvangtoeslag worden vastgesteld op basis van bij de dienst bekende gegevens. Dit betekent dat de toeslag over 2013 op 651 uren dagopvang per kind zal worden vastgesteld, aldus de dienst in dit verweerschrift.

    Bij brief van 27 juli 2016 heeft de dienst [appellante] naar aanleiding van door haar overgelegde stukken laten weten dat hiermee eerdere door de dienst gestelde vragen eenduidig zijn beantwoord. Uitgaande van 651 uren per kind zou de kinderopvangtoeslag over 2013 moeten worden vastgesteld op € 9.000,30.

    In de brief van 23 november 2016 gericht aan de rechtbank stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich alsnog op het standpunt dat onduidelijk is of de toeslagpartner een opleiding heeft gevolgd. Ook de datum wanneer de toeslagpartner voor het laatst heeft gewerkt is onduidelijk.  Door deze onduidelijkheden kan de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2013 niet worden vastgesteld, aldus de dienst.

    Desgevraagd heeft de dienst op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat er geen aanleiding bestaat de kinderopvangtoeslag niet vast te stellen op de door de dienst eerder genoemde € 9.000,30. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat aan de brief van 23 november 2016 geen waarde meer toekomt. Voorts wordt overwogen dat [appellante] met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat het bedrag van € 9.000,30 onjuist is. Hierbij is van belang dat het aan [appellante] als aanvrager van kinderopvangtoeslag is om gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat kosten voor opvang zijn gemaakt en wat de hoogte hiervan is. Dit betekent dat anders dan de rechtbank heeft geoordeeld de kinderopvangtoeslag over 2013 niet € 6.596,00 maar € 9.000,30 bedraagt. [appellante] heeft dus recht op een hogere kinderopvangtoeslag over 2013 dan eerder bij het besluit van 16 oktober 2015 is vastgesteld. Het betoog van [appellante] slaagt.

5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 februari 2016 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 16 oktober 2015 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

6.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2017 in zaak nr. 16/1668;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 februari 2016, kenmerk 490251006;

V.    herroept het besluit van 16 oktober 2015, kenmerk 4902.51.006.T.SC.15.2;

VI.    bepaalt de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2013 op € 9.000,30;

VII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.252,20 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en twintig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Bindels

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018

85.