Home

Raad van State, 03-12-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3934, 201806573/1/V1

Raad van State, 03-12-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3934, 201806573/1/V1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
3 december 2018
Datum publicatie
12 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:3934
Zaaknummer
201806573/1/V1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om hun ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en te bepalen dat hun uitzetting krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) achterwege blijft.

Uitspraak

201806573/1/V1.

Datum uitspraak: 3 december 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 juli 2018 in zaken nrs. 16/20064 en 16/20066 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om hun ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en te bepalen dat hun uitzetting krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) achterwege blijft.  

Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de staatssecretaris het besluit van 14 augustus 2016 ingetrokken.

Bij faxbericht van 4 juli 2018 hebben de vreemdelingen de rechtbank meegedeeld dat de door hen tegen het besluit van 14 augustus 2016 ingestelde beroepen zich nu richten tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Bij uitspraak van 12 juli 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door de vreemdelingen ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    De vreemdelingen klagen in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hen ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk zijn omdat zij de staatssecretaris niet in gebreke hebben gesteld. Zij voeren aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat redelijkerwijs niet van hen kon worden gevergd dat zij de staatssecretaris in gebreke stelden. Zij verzoeken de Afdeling de staatssecretaris op te dragen om op straffe van een dwangsom voor ieder van hen afzonderlijk en binnen vier weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen.

3.    Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb en het faxbericht van de vreemdelingen van 4 juli 2018, had de rechtbank de door de vreemdelingen ingestelde beroepen moeten aanmerken als beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld.

    Door op 3 juli 2018 het besluit van 14 augustus 2016 in te trekken zonder een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, heeft de staatssecretaris niet binnen de in artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 gestelde termijn op de aanvraag van 4 juli 2015 beslist.

    Omdat de staatssecretaris ermee bekend was dat, na de intrekking van het besluit van 14 augustus 2016, de situatie zou ontstaan dat op de aanvraag van 4 juli 2015 niet tijdig is beslist, kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb redelijkerwijs niet van de vreemdelingen worden gevergd dat zij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen de staatssecretaris in gebreke stelden (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849).

    De grief slaagt.

4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank de door de vreemdelingen ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 4 juli 2015 gegrond verklaren. Dit met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit moet wegens strijd met artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 worden vernietigd.     

5.    De Afdeling ziet aanleiding om in dit geval toepassing te geven aan artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en de termijn waarbinnen de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen en bekendmaken, vast te stellen op vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De staatssecretaris heeft in het besluit van 3 juli 2018 de intrekking van het besluit van 14 augustus 2016 toegelicht door te wijzen op de uitspraken van de Afdeling van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086. Hij heeft op 4 juli 2018 op de zitting bij de rechtbank toegelicht dat hij, voordat hij een nieuw besluit op de aanvraag kan nemen, deze uitspraken nader moet bestuderen, de vreemdelingen aanvullend moet horen en daarom een nieuw advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) moet vragen. Daarom doet zich een bijzonder geval voor als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.  

    De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00. Anders dan de vreemdelingen hebben gevraagd, is deze dwangsom voor hen gezamenlijk. Weliswaar moet de staatssecretaris voor ieder van hen afzonderlijk beslissen op de aanvraag, maar deze te nemen beslissingen hangen inhoudelijk dusdanig met elkaar samen dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat de staatssecretaris één dwangsom verbeurt voor de vreemdelingen gezamenlijk.  

6.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 juli 2018 in zaken nrs. 16/20064 en 16/20066, voor zover de rechtbank de beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk heeft verklaard;

III.    verklaart de beroepen tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond;

IV.    vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

V.    draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van de vreemdelingen te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI.    bepaalt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen gezamenlijk een dwangsom van € 100,00 (zegge: honderd euro), met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), verbeurt voor elke dag dat hij voormelde termijn overschrijdt;

VII.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

w.g. Verheij    w.g. De Keizer

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2018

716.

BIJLAGE

Awb

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a. ( …), en

b. het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 6:12

1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

Artikel 8:55d

1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.

2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

Vw 2000

Artikel 42

1. Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.