Home

Raad van State, 27-09-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3160, 201806689/1/V3

Raad van State, 27-09-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3160, 201806689/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
27 september 2018
Datum publicatie
3 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:3160
Zaaknummer
201806689/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 20 juli 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Uitspraak

201806689/1/V3.

Datum uitspraak: 27 september 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 augustus 2018 in zaak nr. NL18.13976 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 14 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

    Overwegingen

1.    De vreemdeling voert in zijn eerste grief aan dat, aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, zij ten onrechte de maatregel van bewaring niet onrechtmatig heeft geacht.

2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4830), dient de bewaringsrechter de maatregel van bewaring ambtshalve onrechtmatig te achten wegens het ontbreken van een rechtmatig terugkeerbesluit, indien de rechtbank voorafgaand dan wel gelijktijdig met haar uitspraak in de bewaringsprocedure een terugkeerbesluit onrechtmatig acht en daarom vernietigt. De rechtbank heeft in dit geval het beroep tegen het terugkeerbesluit ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep tegen de maatregel van bewaring en bij uitspraak van 14 augustus 2018 in zaak nr. NL18.14162 vernietigd. Dit betekent dat aan de maatregel van bewaring een rechtmatig terugkeerbesluit ontbreekt, zodat de rechtbank die maatregel ten onrechte niet van meet af aan onrechtmatig heeft geacht. De grief slaagt.

3.    Het hoger beroep is al hierom kennelijk gegrond. De tweede grief behoeft daarom geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 20 juli 2018 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 20 juli 2018 tot 1 augustus 2018, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.

4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 augustus 2018 in zaak nr. NL18.13976;

III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.035,00 (zegge: duizendvijfendertig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Hent    w.g. Van Meurs-Heuvel

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2018

47-863.