Home

Raad van State, 15-08-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2712, 201800472/1/V6

Raad van State, 15-08-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2712, 201800472/1/V6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 augustus 2018
Datum publicatie
15 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:2712
Zaaknummer
201800472/1/V6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen. In het besluit van 11 april 2017 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat twijfel bestaat aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De staatssecretaris heeft aan die twijfel ten grondslag gelegd dat [appellant] bij binnenkomst in Nederland in 2000, 25 mei 1983 als geboortedatum heeft opgegeven en dat hij nog steeds volhoudt dat dit zijn geboortedatum is. Met een uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2004 is echter in rechte komen vast te staan dat deze geboortedatum niet kan kloppen en dat [appellant] feitelijk ouder is dan hij aangeeft.

Uitspraak

201800472/1/V6.

Datum uitspraak: 15 augustus 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2017 in zaak nr. 17/3151 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft de minister van Veiligheid en Justitie het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.

Bij besluit van 11 april 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Balfoort, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

3.    In het besluit van 11 april 2017 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat twijfel bestaat aan de identiteit en nationaliteit van [appellant].

    De staatssecretaris heeft aan die twijfel ten grondslag gelegd dat [appellant] bij binnenkomst in Nederland in 2000, 25 mei 1983 als geboortedatum heeft opgegeven en dat hij nog steeds volhoudt dat dit zijn geboortedatum is. Met een uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2004 is echter in rechte komen vast te staan dat deze geboortedatum niet kan kloppen en dat [appellant] feitelijk ouder is dan hij aangeeft. Verder heeft de staatssecretaris aan die twijfel ten grondslag gelegd dat [appellant] twee verschillende geboorteaktes heeft overgelegd die inhoudelijk van elkaar verschillen en dat [appellant] het door hem overgelegde Sierra Leoonse paspoort heeft aangevraagd en verkregen zonder dat er een deugdelijke identificatie door de Sierra Leoonse autoriteiten heeft plaatsgevonden. De door [appellant] overgelegde verklaring van de Sierra Leoonse ambassade bevestigt slechts dat [appellant] houder is van het Sierra Leoonse paspoort en dat hij dezelfde persoon is als de persoon aan wie op 20 oktober 2008 een Nederlandse verblijfsvergunning is verstrekt. Aan de juistheid van die personalia wordt echter sterk getwijfeld, aldus de staatssecretaris.

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris in deze procedure niet zonder meer gehouden was om van de inhoudelijke juistheid van de door hem overgelegde documenten van de Sierra Leoonse autoriteiten uit te gaan. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat hij met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit en identiteit niet heeft aangetoond, aldus [appellant]. Hij heeft met verschillende documenten van de Sierra Leoonse autoriteiten aangetoond dat zijn identiteit juist is. Verder heeft hij nimmer aanleiding gegeven voor twijfel aan zijn identiteit. Het onderzoek naar zijn identiteit in de asielprocedure is onvolledig geweest en met de thans overgelegde documenten heeft hij voldoende aangetoond dat de destijds door hem opgegeven identiteitsgegevens juist zijn. Bovendien heeft de rechtbank miskend dat het een feit van algemene bekendheid is dat in landen zoals Sierra Leone de registratie van geboortegegevens niet vergelijkbaar is met de wijze van registratie in Nederland.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:501) volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de RWN) en de Handleiding RWN dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673) is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen.

    Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan [appellant] betoogt, de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in deze procedure niet zonder meer gehouden was om uit te gaan van de inhoudelijke juistheid van de door de Sierra Leoonse autoriteiten verstrekte documenten.

4.2.    De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond met de door hem overgelegde documenten. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat in rechte is komen vast te staan dat de in de door [appellant] overgelegde documenten vermelde geboortedatum van 25 mei 1983 niet juist kan zijn. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483, voorts terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat voorafgaande aan de afgifte van het paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. Omdat de inhoud van de geboorteakte op basis waarvan dat paspoort is aangevraagd niet juist kan worden geacht reeds omdat de Nederlandse ambassade in Ghana heeft geweigerd deze te legaliseren, kan zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen, het op basis daarvan verkregen Sierra Leoonse paspoort niet als bewijs voor zijn nationaliteit gelden.

    Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris het verzoek reeds wegens ernstige twijfel aan de identiteit en nationaliteit van [appellant] terecht heeft afgewezen. De enkele stelling van [appellant] dat het een feit van algemene bekendheid is dat in landen zoals Sierra Leone de registratie van geboortegegevens niet vergelijkbaar is met de wijze van registratie in Nederland, is onvoldoende om die ernstige twijfel weg te nemen. De rechtbank is derhalve terecht tot haar oordeel gekomen. Het betoog van [appellant] faalt.

5.    Het eerst ter zitting gedane beroep op bewijsnood is te laat gedaan, zodat dit reeds hierom onbesproken wordt gelaten.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Woestenburg-Bertels

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018

501. BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de RWN)

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

2. […].

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: BvvN)

Artikel 31

1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

c. […];

e. nationaliteit of nationaliteiten;

f. […].

Handleiding RWN    

Paragraaf 3.5

Over te leggen documenten

Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). […]

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). […]

Paragraaf 3.5.1

De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. […].

Paragraaf 3.5.2

[…].

Paragraaf 3.5.3

De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]:

· geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening wordt gevraagd;

· […].

Als de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor gegevens over ingezetenen in de BRP, worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de BRP moet worden gewijzigd, dan moet hiervoor zo mogelijk zorg worden gedragen alvorens advies aan de IND wordt uitgebracht.