Home

Raad van State, 31-01-2018, ECLI:NL:RVS:2018:189, 201700722/1/A1

Raad van State, 31-01-2018, ECLI:NL:RVS:2018:189, 201700722/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 januari 2018
Datum publicatie
31 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:189
Zaaknummer
201700722/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij brief van 1 februari 2016 heeft Retailplan beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een beweerdelijk van rechtswege gegeven omgevingsvergunning.

Uitspraak

201700722/1/A1.

Datum uitspraak: 31 januari 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RetailPlan B.V., gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2016 in zaak nr. 16/533 in het geding tussen:

Retailplan

en

het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.

Procesverloop

Bij brief van 1 februari 2016 heeft Retailplan beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een beweerdelijk van rechtswege gegeven omgevingsvergunning.

Bij uitspraak van 21 december 2016 heeft de rechtbank het door Retailplan ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Retailplan hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken nrs. 201700720/1/A1 en 201700721/1/A1, ter zitting behandeld op 23 november 2017, waar Retailplan, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.S. Boersma, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen hebben Retailplan en het college nadere stukken toegezonden.

Overwegingen

inleiding

1.    Bij brief van 3 augustus 2015 heeft Retailplan bij het college aandacht gevraagd voor een plan tot herontwikkeling van de zogenoemde De Jonge Poerink locatie op het perceel Dertien Aprilstraat 46 te Oosterwolde. Het plan betreft herbouw van de inmiddels grotendeels gesloopte bebouwing ter plaatse van de fundering met een oppervlakte van 4.500 m² voor detailhandel met horecafunctie. In deze brief heeft Retailplan verzocht om medewerking door middel van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. In een brief van 30 september 2015 is namens het college de als zodanig aangemerkte aanvraag buiten behandeling gelaten.

    In een e-mailbericht van 21 oktober 2015 van [gemachtigde] namens Retailplan staat dat in een gesprek met de wethouder is aangegeven dat zijn aanvraag voor de ‘Jonge Poerink’ locatie opnieuw procedureel zou worden ingeboekt. Verder staat vermeld "In ieder geval zie ik het opnieuw ‘inboeken’ van mijn verzoek per ommegaande bevestigd." Dit verzoek betreft het verzoek neergelegd in de brief van 3 augustus 2015.

    Bij brief van 19 november 2015 is van gemeentewege verzocht om ontbrekende gegevens aan te vullen. Op 2 december 2015 is een aantal aanvullende gegevens ontvangen. In de brief van 23 december 2015 is namens het college de als zodanig aangemerkte aanvraag buiten behandeling gelaten omdat de gegevens nog steeds onvoldoende informatie bevatten om tot een weloverwogen besluit te kunnen komen.

    Bij brief van 14 januari 2016 heeft Retailplan het college verzocht om de volgens haar van rechtswege gegeven omgevingsvergunning bekend te maken.

hoger beroep

2.    Retailplan betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het gestelde besluit van 23 december 2015 onbevoegd is genomen, zodat niet tijdig door het college een beslissing op haar aanvraag van 21 oktober 2015 is genomen.

2.1.    Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."

    Artikel 4:2 luidt:

"1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."

    Artikel 4:20a, eerste lid, luidt:

"Deze paragraaf [§ 4.1.3.3] is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald."

    Artikel 4:20b, eerste lid, luidt:

"Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."

    Artikel 4:20c, eerste lid, luidt:

"Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven."

    Artikel 2.8, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. (…)."

    Artikel 3.9, eerste lid, dat is opgenomen in § 3.2 van die wet, luidt:

"Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag."

Het derde lid luidt:

"Paragraaf 4.1.3.3 van de Awb is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag."

    Artikel 4:2, eerste lid, van het Bor luidt:

"Indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld formulier. Het bevoegd gezag stelt op verzoek van de aanvrager het formulier aan hem ter beschikking."

2.2.    Voor het antwoord op de vraag of van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven, is in de eerste plaats van belang, of en zo ja wanneer, een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is gedaan om een besluit te nemen tot verlening daarvan. Eerst nadat is vastgesteld dat daarvan sprake is, komt de vraag aan orde of de omstandigheid dat de reactie van 23 december 2015 afkomstig is van een ambtenaar die niet was gemandateerd ter zake een besluit namens het college, betekent dat niet tijdig door het college een beslissing is genomen. De Afdeling zal dan ook ambtshalve eerst beoordelen of de brief van 3 augustus 2015 kan worden aangemerkt als een aanvraag in vorenbedoelde zin.

2.3.    In deze brief, waarvan het opschrift luidt: "Betreft: Plan voor herontwikkeling Dertien Aprilstraat 46 Oosterwolde" is het volgende vermeld:

"Geacht gemeentebestuur,

In het verleden heeft [belanghebbende] van [bedrijf] meerdere malen gesproken met uw college over de mogelijkheden van gebruik van het perceel "Jonge Poerink" in Oosterwolde aan de Dertien Aprilstraat 46, op de hoek met de Houtwal.

Zie daarvoor ook de bijgevoegde kaveltekening.

[bedrijf] heeft ons gevraagd naar de herontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse waarvoor wij inmiddels een plan bij [bedrijf] hebben voorgelegd en waarvan [bedrijf] ons heeft gedelegeerd de planologische onderbouwing te verzorgen, het plan nader uit te werken en daarbij de procedure voor een omgevingsvergunning ter hand te nemen.

In overleg met uw wethouder Sierd de Boer heeft [bedrijf] de opstallen eind 2012 grotendeels gesloopt waarbij van het oude gebouw alleen de gefundeerde vloer als bouwwerk nog aanwezig is. Het gebouw was dusdanig vervallen dat het ook voor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving nodig was hier wat aan te doen. Het door u geschetste perspectief voor toekomstig bebouwing was breed en zou te zijner tijd kunnen rekenen op voldoende flexibiliteit bij een verzoek tot herontwikkeling.

Inmiddels zijn op initiatief van [bedrijf] een groot aantal opties onderzocht waarbij met name de concrete behoefte vanuit de markt hebben geleid tot een nieuw plan.

Het plan

Het plan is om het bouwwerk weer te gaan opbouwen en te gebruiken ten behoeve van detailhandel met horecafunctie.

Strijdigheid met het bestemmingsplan

Volgens artikel 5.5 lid c van de bestemmingsplanvoorschriften "Bestemmingsplan bedrijventerreinen" mogen gronden echter niet worden gebruikt voor detailhandel tenzij er een functieaanduiding op rust. Op deze kavel rust een dergelijke aanduiding helaas niet. Een bestemmingsplanwijziging zou daarvoor nodig zijn.

In het bestemmingsplan heeft uw college wel de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bestemming. Hiermee worden ook afwijking genoemd ten aanzien van verschillende vormen van detailhandel/perifere detailhandel A en perifere detailhandel B. Om die reden verzoeken wij om medewerking te verlenen voor het plan middels een omgevingsvergunning voor strijdigheid met het bestemmingsplan. Zonder uw welwillende medewerking zal het perceel nog lange tijd onbebouwd blijven omdat er voor andere functies vrijwel geen animo bestaat. Ons advies aan [bedrijf] behelst dan ook dat dit plan de meeste kans op een goede en vooral snelle herontwikkeling in zich heeft."

Dan volgt in de brief een uiteenzetting over een gewenst overleg over verkeersafwikkeling, parkeermogelijkheden en stedenbouwkundige uitstraling. De brief vervolgt met:

"Gesprek met de portefeuillehouder

Zoals aangegeven zijn er nog voldoende aandachtspunten voordat er tot daadwerkelijke herbouw kan worden overgegaan. Wij zouden het daarom bijzonder op prijs stellen om het plan te mogen toelichten bij de verantwoordelijke portefeuillehouder om zodoende op voldoende draagvak te kunnen rekenen voordat u een besluit neemt. Reflectie naar de destijds gemaakte afspraken is daarbij eveneens van belang.

Een uitnodiging zien wij daarvoor graag tegemoet.

[…]".

2.4.    De Afdeling stelt vast dat Retailplan in de brief van 3 augustus 2015 niet eenduidig en ondubbelzinnig heeft kenbaar gemaakt dat is beoogd een aanvraag in te dienen om een besluit te nemen tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een concreet omschreven plan. De brief bevat slechts een summiere en globale omschrijving van een plan tot herontwikkeling van de locatie en in de brief wordt geheel in het midden gelaten op welke vorm van detailhandel en op welke vorm van horeca deze brief betrekking heeft. Ook ontbreekt ieder inzicht in de omvang van de gewenste functies en hoe de oppervlakte zal worden verdeeld over deze functies. Verder is van belang dat de brief van 3 augustus 2015 afsluit met het verzoek om te worden uitgenodigd voor een gesprek met de verantwoordelijke wethouder om een toelichting te mogen geven. Daar komt bij dat Retailplan een deskundige is op het gebied van de ruimtelijke ordening. Van haar mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de reguliere wijze van indiening van een aanvraag om omgevingsvergunning, te weten via het Omgevingsloket, of met gebruikmaking van het formulier als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor.

    Gelet op het vorenstaande behelst de brief van 3 augustus 2015 en daarmee het e-mailbericht van 21 oktober 2015 geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. Dat het college aanleiding heeft gezien de brief toch als een aanvraag in behandeling te nemen, kan daarin geen verandering brengen.

2.5.    De conclusie is dat de rechtbank terecht, zij het op de grond dat het college tijdig een besluit op de aanvraag heeft genomen, heeft geoordeeld dat van een van rechtswege gegeven vergunning geen sprake is. Hetgeen door Retailplan voor het overige is aangevoerd behoeft, gelet hierop, geen bespreking.

    Het betoog faalt.

conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond, De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Soede

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018

270.