Home

Raad van State, 20-12-2017, ECLI:NL:RVS:2017:3461, 201700925/1/A1

Raad van State, 20-12-2017, ECLI:NL:RVS:2017:3461, 201700925/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
20 december 2017
Datum publicatie
20 december 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:3461
Zaaknummer
201700925/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij beslissing van 18 maart 2015 heeft het college geweigerd aan Retailplan omgevingsvergunning te verlenen voor de vestiging van een supermarkt van circa 3.000 m² met afhaalmogelijkheid, een discountformule en aanvullende detailhandel, zoals eventueel een outdoorspecialist in het pand Tussendiepen 2-4 te Drachten.

Uitspraak

201700925/1/A1.

Datum uitspraak: 20 december 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Retailplan B.V., gevestigd te Drachten, en [appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2016 in zaak nr. 16/1714 in het geding tussen:

Retailplan en [appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.

Procesverloop

Bij beslissing van 18 maart 2015 heeft het college geweigerd aan Retailplan omgevingsvergunning te verlenen voor de vestiging van een supermarkt van circa 3.000 m² met afhaalmogelijkheid, een discountformule en aanvullende detailhandel, zoals eventueel een outdoorspecialist in het pand Tussendiepen 2-4 te Drachten.

Bij besluit van 11 maart 2016 heeft het college het door Retailplan en [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 december 2016 heeft de rechtbank het door Retailplan en [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Retailplan en [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak, samen met zaak ECLI:NL:RVS:2017:3460, ter zitting behandeld op 11 oktober 2017, waar Retailplan, vertegenwoordigd door [gemachtigde] bijgestaan door mr. I.I. Haverkate, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en [appellante], eveneens vertegenwoordigd door r. I.I. Haverkate, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Boersma, ing. mr. E. Hoek en ing. E. Gommers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Retailplan en [appellante] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om de beslissing van 18 maart 2015 te nemen omdat een omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan. Volgens Retailplan en [appellante] kon voor het project met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang gelezen met artikel 15, vierde lid, van de planvoorschriften, dan wel met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning worden verleend. Daaruit volgt dat op de aanvraag van 11 december 2014 de reguliere procedure van toepassing was en het college binnen acht weken had dienen te beslissen, hetgeen het niet heeft gedaan, aldus Retailplan en [appellante].

1.1.    Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."

    Het tweede lid luidt:

"Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan."

    Het derde lid luidt:

"Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."

    Artikel 7:1, eerste lid, luidt:

"Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, [..]."

    Artikel 8:1 luidt:

"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

1.2.    Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:3460, heeft de Afdeling geoordeeld dat de brief van Retailplan van 11 december 2014 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zodat geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.

    De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Uit het bepaalde in artikel 1:3, tweede lid, laatste zinsnede, van de Awb volgt dat nu de brief van 11 december 2014 geen aanvraag in de zin van het derde lid van dat artikel is, de afwijzende beslissing daarop van 18 maart 2015 van het college geen besluit in de zin van het eerste lid van dat artikel is. Het college had het tegen die beslissing gemaakte bezwaar dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren, omdat dat rechtsmiddel gelet op artikel 7:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 8:1 van die wet hier niet openstond. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.    Hetgeen Retailplan en [appellante] voor het overige hebben aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.

3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 11 maart 2016 alsnog gegrond verklaren en het besluit van 11 maart 2016 vernietigen.

4.    Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van het college op het bezwaarschrift van Retailplan en [appellante] slechts kan strekken tot het niet-ontvankelijk verklaren van dit bezwaar. De Afdeling zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2016 in zaak nr. 16/1714;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland van 11 maart 2016, kenmerk Z1089284/D1598581;

V.    verklaart het bezwaarschrift van Retailplan B.V. en [appellante] tegen de brief van het college van burgemeester en wethouders van 18 maart 2015 niet-ontvankelijk;

VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland tot vergoeding van bij Retailplan B.V. en [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland aan Retailplan B.V. en [appellante] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 835,00 (zegge: achthonderdvijfendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Lubberdink    w.g. Kos

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017

580.