Home

Raad van State, 16-12-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3894, 201501729/1/A3

Raad van State, 16-12-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3894, 201501729/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
16 december 2015
Datum publicatie
16 december 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:3894
Zaaknummer
201501729/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 15 augustus 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie afgewezen.

Uitspraak

201501729/1/A3.

Datum uitspraak: 16 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2015 in zaak nr. 14/2252 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie afgewezen.

Bij besluit van 7 januari 2014 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2015, waar [appellant], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.W.L. van Limbeek, werkzaam bij de Nationale Politie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 4 wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.

Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 zijn de overheidsorganen verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, is de zorgdrager verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten waarin tenminste wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging in aanmerking komen.

Ingevolge artikel 12 worden alle documenten die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Ingevolge artikel 14 zijn de archiefbescheiden die in een archiefbewaarplaats berusten openbaar, behoudens het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, kan bij de overbrenging van de in artikel 1, aanhef en onder c 1° en 2°, bedoelde archiefbescheiden, de zorgdrager, na advies van de beheerder van de archiefbewaarplaats, beperkingen aan de openbaarheid stellen voor een bepaalde termijn en met het oog op het belang van de Staat of zijn bondgenoten.

Ingevolge het zevende lid zijn met betrekking tot archiefbescheiden aan de openbaarheid waarvan beperkingen zijn gesteld met het oog op het belang van de Staat of zijn bondgenoten van toepassing de regelingen inzake het recht op informatie die zouden gelden indien de archiefbescheiden niet naar een archiefbewaarplaats waren overgebracht.

1.1. Ingevolge artikel 8 van het Archiefbesluit 1995 maakt de zorgdrager van vernietiging, vervanging of vervreemding een verklaring op, die ten minste een specificatie van de vernietigde, vervangen of vervreemde archiefbescheiden bevat, alsmede aangeeft op grond waarvan en op welke wijze de vernietiging, vervanging of vervreemding is geschied. Een exemplaar van deze verklaring wordt bewaard door het overheidsorgaan waaronder de archiefbescheiden zouden berusten, indien zij niet waren vernietigd, vervangen of vervreemd.

Ingevolge artikel 9 brengt de zorgdrager de archiefbescheiden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Archiefwet 1995 in perioden over naar een archiefbewaarplaats, maar niet later dan tien jaar nadat die archiefbescheiden de leeftijd van twintig jaar hebben bereikt.

1.2. De Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit 1995 zijn op 1 januari 1996 in werking getreden. Daarvoor golden de Archiefwet 1962 en het Archiefbesluit 1968. Die wet en dat besluit bevatten bepalingen die vergelijkbaar zijn met de in deze zaak van belang zijnde bepalingen.

2. Bij brief van 21 juni 2013 heeft [appellant] onder verwijzing naar de Wob verzocht om openbaarmaking van journaals inzake terrorisme, die de voormalige Centrale Recherche Informatiedienst (hierna: de CRI) periodiek uitgaf.

Bij het besluit van 15 augustus 2013 heeft de korpschef het verzoek afgewezen, omdat de door [appellant] verzochte documenten na onderzoek binnen de Landelijke Eenheid niet zijn aangetroffen.

Bij het besluit op bezwaar van 7 januari 2014 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat van vernietiging van de journaals geen verklaringen zijn opgemaakt en de door [appellant] verzochte documenten ook na onderzoek binnen de andere eenheden niet zijn aangetroffen. Voorts heeft de korpschef medegedeeld dat het verzoek is doorgezonden naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK).

Bij brief van 29 januari 2014 heeft de korpschef aan [appellant] een lijst met voor vernietiging in aanmerking komende stukken (hierna: selectielijst) gestuurd, waaruit volgens de korpschef blijkt dat de bewaringstermijn van de door [appellant] verzochte documenten vijf jaar was. Voorts heeft de korpschef [appellant] medegedeeld dat zijn verzoek wordt doorgezonden naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

3. De rechtbank heeft overwogen dat de stelling van de korpschef dat de documenten zijn vernietigd niet ongeloofwaardig is. [appellant] is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de documenten onder de korpschef berusten.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef niet in strijd met artikel 4 van de Wob heeft gehandeld door het verzoek door te zenden naar het Ministerie van BZK, per adres van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD). Artikel 4 van de Wob brengt voorts niet met zich dat de korpschef gehouden was om onderzoek te verrichten naar alle bestuursorganen waar de documenten zich mogelijk zouden kunnen bevinden, aldus de rechtbank.

4. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat het journaal inzake terrorisme tussen 1978 en 1993 maandelijks verscheen en het aan alle toenmalige Gemeentepolitiekorpsen en het Korps Rijkspolitie werd verstuurd.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de stelling van de korpschef dat de documenten niet meer onder hem berusten niet ongeloofwaardig voorkomt. Daartoe voert hij aan dat de door de korpschef bij brief van 29 januari 2014 overgelegde selectielijst geen betrekking heeft op de door hem verzochte documenten. De op de selectielijst genoemde "opsporingsbladen" zijn volgens hem niet de journaals waarom hij heeft verzocht. Verder voert [appellant] aan dat de korpschef verplicht is om van vernietiging een verklaring op te maken en hij geen verklaring van de vernietiging van de documenten heeft overgelegd. Voorts heeft de korpschef verklaard dat niet van hem kan worden gevergd dat hij onderzoekt of de documenten in de administratie van de toenmalige Gemeentepolitiekorpsen berusten. Hij erkent daarmee dat hij niet bij het volledige bestuursorgaan navraag heeft gedaan, aldus [appellant].

5.1. Gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Archiefwet 1995 dienen documenten die voor vernietiging in aanmerking komen te zijn opgenomen op een selectielijst. Ter zitting is namens de korpschef verklaard dat de "opsporingsbladen, opsporingsregisters, fotoregisters", die staan vermeld op de bij brief van 29 januari 2014 door de korpschef overgelegde selectielijst, door de CRI uitgegeven bladen en registers zijn waarin mensen staan vermeld die werden gezocht. Voorts is namens de korpschef verklaard dat het mogelijk is dat de door [appellant] verzochte journaals niet de "opsporingsbladen, opsporingsregisters, fotoregisters" op de selectielijst zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 8 van het Archiefbesluit 1995 dient van vernietiging van documenten een verklaring te worden opgesteld. De korpschef heeft geen verklaring van vernietiging van de door [appellant] verzochte journaals overgelegd. Voorts is namens de korpschef ter zitting toegelicht dat hij niet heeft onderzocht of de journaals berusten in archieven van de tijdens het verschijnen van de journaals bestaande Gemeentepolitiekorpsen. Deze archieven zijn in 1994, ingevolge artikel 5, tweede lid, van hoofdstuk 2 van Afdeling 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993, overgedragen aan de regionale politiekorpsen. De archieven van de regionale politiekorpsen zijn in 2013, ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, overgedragen aan de politie.

Gelet hierop acht de Afdeling de stelling van de korpschef dat de documenten niet onder hem berusten omdat ze zijn vernietigd niet geloofwaardig. Het besluit van 7 januari 2014 is derhalve onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

5.2. Overigens overweegt de Afdeling dat de journaals, indien die niet zijn vernietigd, gelet op het bepaalde in artikel 12 van de Archiefwet 1995 en artikel 9 van het Archiefbesluit 1995, mogelijk naar een archiefbewaarplaats, zoals het Nationaal archief en de gemeentearchieven, zijn overgebracht. De archiefbescheiden die in een archiefbewaarplaats berusten zijn openbaar, tenzij bij de overbrenging door de zorgdrager aan de openbaarheid beperkingen zijn gesteld. Indien beperkingen zijn gesteld met het oog op het belang van de Staat of zijn bondgenoten, is de regeling inzake het recht op informatie van toepassing die zou gelden indien de archiefbescheiden niet naar een archiefbewaarplaats waren overgebracht.

5.3. Voorts betoogt [appellant] dat de korpschef op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 4 van de Wob. Daartoe voert hij aan dat de korpschef het verzoek gelet op het postbusnummer heeft doorgezonden aan de AIVD en, nu op onder de AIVD berustende documenten slechts de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 van toepassing is, hij het verzoek buiten het bereik van de Wob heeft gebracht. Voorts had de korpschef het verzoek naar meer bestuursorganen moeten doorzenden, nu de journaals waarom hij heeft verzocht onder veel bestuursorganen zijn verspreid en het daarom aannemelijk is dat de documenten onder deze bestuursorganen berusten, aldus [appellant].

5.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 is overwogen, kan op dit moment niet worden vastgesteld of de documenten onder de korpschef berusten, zijn vernietigd of naar een archiefbewaarplaats zijn overgebracht. Nu slechts toepassing behoeft te worden gegeven aan artikel 4 van de Wob indien de verzochte documenten niet openbaar zijn en niet berusten bij het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend, behoeft hetgeen [appellant] aanvoert over artikel 4 van de Wob geen bespreking.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 januari 2014 van de korpschef alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.

7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

8. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2015 in zaak nr. 14/2252;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 7 januari 2014, kenmerk 2013/50960 D 2013/48;

V. bepaalt dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 695,84 (zegge: zeshonderdvijfennegentig euro en vierentachtig cent);

VII. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Verheij w.g. De Vries

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015

582-819.