Home

Raad van State, 02-12-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3802, 201502289/1/V2

Raad van State, 02-12-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3802, 201502289/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 december 2015
Datum publicatie
9 december 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:3802
Zaaknummer
201502289/1/V2

Inhoudsindicatie

Bij onderscheiden besluiten van 19 september 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Uitspraak

201502289/1/V2.

Datum uitspraak: 2 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de minister van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 maart 2015 in zaken nrs. 14/23584 en 14/23688 in het geding tussen:

[de vreemdelingen]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 19 september 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 4 maart 2015 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister (thans: de staatssecretaris) hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, advocaat te Utrecht, hebben een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op dit hoger beroep zijn de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000) van toepassing zoals deze luidden tot 20 juli 2015.

2. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: zijn rechtsvoorganger.

3. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de beoordeling of de gestelde bekering van de vreemdelingen geloofwaardig is, heeft verricht in het kader van het beoordelingskader van de positieve overtuigingskracht. De staatssecretaris voert aan dat hij heeft beoordeeld of de door de vreemdelingen afgelegde verklaringen over hun gestelde bekering in grote lijnen als geloofwaardig kunnen worden beschouwd. Aldus heeft hij het beoordelingskader toegepast zoals dat is neergelegd in artikel 3.35, derde lid, van het VV 2000.

3.1. Uit hetgeen de staatssecretaris de vreemdelingen in de besluiten van 19 september 2014 en de daarin ingelaste voornemens heeft tegengeworpen, over onder meer het moment van hun bekering, hun kerkbezoek en hun geloofsbeleving, volgt dat hij heeft beoordeeld of de verklaringen van de vreemdelingen over hun gestelde bekering op hoofdlijnen aannemelijk zijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2013 in zaak nr. 201109839/1/V2). Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan uit de door de staatssecretaris gebruikte bewoordingen dan ook niet worden afgeleid dat hij een onjuist beoordelingskader heeft toegepast. Dat de staatssecretaris, zoals de rechtbank heeft overwogen, de vreemdelingen heeft tegengeworpen dat zij op onderdelen vaag, ongerijmd en tegenstrijdig hebben verklaard, maakt op zichzelf niet dat hij het in artikel 3.35, derde lid, van het VV 2000 neergelegde beoordelingskader niet heeft gehanteerd.

3.2. De grief slaagt.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet omtrent de vergoeding van deze kosten beslissen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 maart 2015 in zaken nrs. 14/23584 en 14/23688;

III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Van Loon

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2015

284-791.