Home

Raad van State, 11-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3421, 201501546/1/A1

Raad van State, 11-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3421, 201501546/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 november 2015
Datum publicatie
11 november 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:3421
Zaaknummer
201501546/1/A1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft het college geweigerd aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een steiger aan de [locatie] te [plaats].

Uitspraak

201501546/1/A1.

Datum uitspraak: 11 november 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Voorhout, gemeente Teylingen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2015 in zaak nr. 14/3616 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft het college geweigerd aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een steiger aan de [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 11 maart 2014 heeft het college het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en hem alsnog een reguliere bouwvergunning verleend.

Bij uitspraak van 14 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J.M. Rietveld en L.J. Persoon, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.

Overwegingen

1. De in het bouwplan voorziene en bij besluit van 11 maart 2014 vergunde steiger heeft een lengte en breedte van onderscheidenlijk 6,00 m en 1,50 m. In de Hofpolder staat reeds sinds mei 2004 een door [vergunninghouder] geplaatste steiger met grotere afmetingen.

[appellant] heeft een naast de steiger gelegen woonboot in eigendom. Hij verzet zich tegen de in het bouwplan voorziene steiger, omdat deze volgens hem voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt en de doorvaart belemmert.

2. [appellant] heeft ter zitting betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het bouwplan ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond", in plaats van aan het ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Warmond 2009". Volgens [appellant] is het bouwplan niet in overeenstemming met eerstgenoemd bestemmingsplan, omdat de daarin voorziene steiger is bedoeld voor recreatieve doeleinden, de oeverlijn met meer dan 0,50 m overschrijdt en boven het maaiveld uitsteekt.

3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 22 september 2010 in zaak nr. 201000886/1/H1, moet bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel, maar ten tijde van het besluit op de aanvraag dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldend bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was voor een bestemmingsplan, dan wel een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was.

3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de bouwaanvraag ten tijde van de indiening daarvan in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond". Voorts was op dat moment, en dat is verder ook niet in geschil, geen voorbereidingsbesluit van kracht, dan wel een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage gelegd, waarmee het bouwplan in strijd was. Daarom is het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond" van toepassing, aldus het college. De Afdeling zal aan de hand van de gronden van [appellant] beoordelen of dit standpunt juist is.

3.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank in navolging van het college niet heeft onderkend dat de bouwaanvraag voor de steiger is ingediend na de inwerkingtreding op 17 december 2009 van het bestemmingsplan "Kom Warmond 2009" wordt niet gevolgd. Uit de stukken blijkt dat de bouwaanvraag is ingediend op 13 september 2007. Op dat moment gold het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond". [vergunninghouder] heeft met de indiening van de door het college op 3 maart 2014 ontvangen stukken geen nieuwe aanvraag ingediend. Deze stukken, bestaande uit een ongedateerde bouwtekening en een verklaring van [persoon] van 24 februari 2014, waarin deze vermeldt dat hij als beroepsmatig melkveehouder gebruiker is van landerijen met opstallen en de aanmeersteiger gelegen in of aan de Hofpolder te Warmond, dienen te worden aangemerkt als een nadere toelichting op de aanvraag van 13 september 2007. Daarbij is van belang dat de steiger, zowel volgens de bij de bouwaanvraag overgelegde bouwtekening van 10 september 2007 als de door het college op 3 maart 2014 ontvangen bouwtekening, de afmetingen van 6,00 m bij 1,50 m heeft en dat op de laatste bouwtekening alleen de situering van de steiger ten opzichte van de oeverlijn en het maaiveld is verduidelijkt.

3.3. Ingevolge het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan "Buitengebied Warmond" rust op de gronden ter plaatse van de vergunde steiger de bestemming "Water" en hebben de naastgelegen gronden de bestemming "Agrarische doeleinden, veehouderij".

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als "Water" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wateraan- en -afvoer en waterberging alsmede voor de watersport, de sport- en binnenvisserij en de binnenscheepvaart;

b. de doeleinden en bouwmogelijkheden die in hoofdstuk III voor de betrokken zone - bij wijze van medebestemming - zijn aangegeven.

Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden ten dienste van de waterhuishouding en de watersport/scheepvaart uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, steigers ten behoeve van de toegang tot de naastgelegen gronden daaronder begrepen (zie artikel 32).

Ingevolge artikel 32 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van steigers uitsluitend toegestaan ten dienste van gebruik en ontsluiting van gronden met de bestemming Agrarische doeleinden, veehouderij (Av), Woondoeleinden (W), Dagrecreatieve doeleinden (dR), Verblijfsrecreatieve doeleinden (vR), Woonschepenligplaats (WL) en Water met inachtneming van het volgende:

a. de steiger dient bij de gronden met de bestemming Av, W, WL en Water evenwijdig aan de oever te worden gebouwd;

b. de lengte en breedte van de steiger mogen niet meer bedragen dan 6,00 m x 1,50 m;

c. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan het peil;

d. de steiger mag de oeverlijn met niet meer dan 0,50 m overschrijden.

Ingevolge artikel 1.47 onder b, wordt onder peil verstaan: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Ingevolge artikel 29, vijfde lid, wordt bij toepassing van deze voorschriften de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gemeten tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil.

3.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond", omdat wordt beoogd de daarin voorziene steiger voor recreatieve doeleinden te gebruiken, wordt niet gevolgd. [vergunninghouder] heeft ter zitting verklaard dat de steiger ten behoeve van de toegang tot de naastgelegen gronden zal worden gebruikt en toegelicht dat deze alleen per boot bereikbaar zijn. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die maken dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat is beoogd de in het bouwplan voorziene steiger voor recreatieve doeleinden te gebruiken. Dat, als gesteld door [appellant], de constructie van de steiger niet geschikt is voor het kunnen overzetten van bijvoorbeeld koeien en tractoren en in de nabijheid reeds een aanlegpunt voor een pont aanwezig is, is, wat daarvan zij, daarvoor onvoldoende. Voorts wordt overwogen dat, voor zover de steiger in de praktijk voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt, dat een kwestie van handhaving betreft.

3.5. Evenmin wordt het betoog van [appellant] gevolgd dat de rechtbank heeft miskend dat de in het bouwplan voorziene steiger in strijd met artikel 32, aanhef en onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond" de oeverlijn met meer dan 0,50 m overschrijdt. Uit de door het college ontvangen bouwtekeningen in samenhang bezien volgt dat de steiger, gemeten vanaf de oever, voor 0,50 m rust op de naastgelegen gronden. [appellant] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat voormelde bepaling aldus moet worden uitgelegd dat de steiger boven het water, gemeten vanaf de oeverlijn tot het einde van de steiger maximaal 0,50 m mag bedragen. Het door hem gestelde argument dat met een andere uitleg de doorvaart en de afwatering worden belemmerd gaat niet op, nu ingevolge artikel 32, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond" de maximaal toegestane breedte van de steiger 1,50 m is, zodat, indien de doorvaart en de afwatering al worden belemmerd, die belemmering begrensd is. Nu de gronden ter plekke van de in het bouwplan voorziene steiger de bestemming "Water" hebben, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat voormelde afmeting ziet op het deel van de steiger dat rust op de naastgelegen gronden.

3.6. [appellant] betoogt evenwel terecht dat de hoogte van de steiger niet in overeenstemming is met artikel 32, aanhef onder c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond". Uit de door het college op 3 maart 2014 ontvangen bouwtekening volgt dat de funderings- en aanmeerpalen boven de ter hoogte van het peil gelegen vlonder van de steiger uitsteken. Het standpunt van het college ter zitting dat deze palen, voor zover zij boven het peil uitsteken ondergeschikte onderdelen zijn die ingevolge artikel 31, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Warmond" buiten beschouwing blijven, wordt niet gevolgd. Deze bepaling ziet evenwel op ondergeschikte onderdelen van gebouwen en een steiger is geen gebouw. Dat [vergunninghouder] ter zitting heeft gesteld bereid te zijn de palen van de steiger, voor zover zij boven het peil uitsteken af te zagen, kan er niet aan afdoen dat ten tijde van de indiening van de aanvraag het bouwplan niet in overeenstemming was met het op dat moment geldende bestemmingsplan "Buitengebied Warmond". Dit heeft tot gevolg dat het college gelet op hetgeen onder 3 is overwogen het bouwplan ten onrechte aan dat bestemmingsplan heeft getoetst. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 11 maart 2014 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2015 in zaak nr. 14/3616;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Teylingen van 11 maart 2014, kenmerk Bwtnr. 20070342;

IV. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Teylingen te nemen besluit op het bezwaar van [appellant] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Teylingen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Steendijk w.g. Van Driel

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015

414-757.