Home

Raad van State, 06-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2267, 201501381/1/V3

Raad van State, 06-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2267, 201501381/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 juli 2015
Datum publicatie
15 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:2267
Zaaknummer
201501381/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 juli 2014, nader toegelicht bij brief van 17 november 2014, heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201501381/1/V3.

Datum uitspraak: 6 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 januari 2015 in zaak nr. 14/18729 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2014, nader toegelicht bij brief van 17 november 2014, heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 29 januari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Heijnneman, advocaat te Goes, heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zich in Tripoli, Libië, niet de uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 bescherming biedt.

1.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 27 februari 2015 in zaak nr. 201409480/1/V2 overwogen dat uit de in die zaak betrokken stukken niet kan worden afgeleid dat voormelde uitzonderlijke situatie zich voordoet in Tripoli.

1.2. De door de vreemdeling ingeroepen stukken geven geen wezenlijk ander beeld van de algemene veiligheidssituatie in Tripoli. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte het besluit ondeugdelijk gemotiveerd geacht.

De grief slaagt.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 juli 2014 alsnog ongegrond verklaren, nu de rechtbank de overige door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden alle uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en de vreemdeling daartegen niet is opgekomen en evenmin nauwe verwevenheid bestaat tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het besluit van 14 juli 2014 waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 29 januari 2015 in zaak nr. 14/18729;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.

w.g. Van Eck w.g. Vonk

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2015

345-775.