Home

Raad van State, 15-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2211, 201410038/1/R2

Raad van State, 15-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2211, 201410038/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 juli 2015
Datum publicatie
15 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:2211
Zaaknummer
201410038/1/R2
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Ede, Arnhemseweg 65" (hierna: het plan) vastgesteld.

Uitspraak

201410038/1/R2.

Datum uitspraak: 15 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Ede,

en

de raad van de gemeente Ede,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Ede, Arnhemseweg 65" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door T.M. Driever, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting de erven van [persoon], vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland, gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de verwezenlijking van een vrijstaande woning op het perceel Arnhemseweg 65 te Ede (hierna: het perceel).

3. [appellant] en anderen richten zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Wonen". Zij voeren aan dat het plan geen stedenbouwkundige versterking met zich brengt, maar leidt tot een aantasting van het sterk groene en open karakter van de buurt. [appellant] en anderen wijzen erop dat het perceel voorheen de zijtuin van het bebouwde perceel Arnhemseweg 67 vormde en dat woningbouw op dit relatief kleine perceel niet passend is in een omgeving met vrijstaande woningen op grote percelen. Volgens hen zijn voorts vanaf 2004 veel (beeldbepalende) bomen op het perceel gekapt zonder dat is voldaan aan de herplantplicht, en daarop door de gemeente evenmin is gehandhaafd. Volgens [appellant] en anderen is de bescherming van de op het perceel overgebleven bomen niet verzekerd door het plan en zouden niet vier, maar acht beeldbepalende bomen op het perceel moeten worden behouden. In het geval de notitie "Incidentele bebouwing van open plekken in de kernen (7 dorpen)" van september 2011 zou zijn gehanteerd, dan had de bestemming "Wonen" overigens niet in het plan kunnen worden opgenomen, aldus [appellant] en anderen. Zij voeren verder aan dat het plan haaks staat op en ingaat tegen de doelstelling, zoals die is verwoord in de plantoelichting van het voorheen geldende plan "Arnhemseweg e.o.". Deze doelstelling omvat het behoud van het Veluwekarakter in diverse woonwijken door onder meer het behouden van de vele groene openbare ruimtes en versterking van de bestaande grondstructuur, aldus [appellant] en anderen.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de realisering van een woning op het perceel een stedenbouwkundig evenwichtige afronding van het gebied met zich brengt. Voorts wijst de raad erop dat het plan niet leidt tot verlies van openbaar groen maar dat het perceel de voormalige tuin van de naastgelegen woning betreft, waarbinnen het aanwezige groen niet was verzekerd.

3.2. Aan het perceel waarop het plan ziet is de bestemming "Wonen" en de bestemming "Tuin" toegekend. Aan het centrale deel van het perceel is de aanduiding "bouwvlak" toegekend. In de verbeelding is voor de woning binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 8 meter aangegeven. Aan een westelijk en oostelijk deel van het bouwvlak is in de verbeelding een maximale bouwhoogte van 4 meter aangegeven. Voorts is aan de grond binnen het bouwvlak de aanduiding "vrijstaand" toegekend.

In het bestemmingsplan "Arnhemseweg e.o.", vastgesteld door de raad op 9 februari 2012, zijn aan de gronden die liggen in de bouwstrook, ingeklemd tussen de Diepenbrocklaan en de Arnhemseweg, de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" en de aanduidingen "bouwvlak" en "vrijstaand" toegekend. Voormeld bestemmingplan kent voor deze gronden verschillende goot- en bouwhoogten van maximaal 6 onderscheidenlijk 10 meter.

Niet in geschil is dat op de percelen die ten oosten van het plangebied en in de bouwstrook liggen vrijstaande woningen staan.

3.3. In de plantoelichting staat dat het perceel gezien kan worden als de kop van een schegvormig gebied ingeklemd tussen de Arnhemseweg in het zuiden, de Diepenbrocklaan in het noorden en de Sweelincklaan in het oosten (lees: westen). Met de in het plan voorziene nieuwbouw van een woning wordt beoogd deze kop te versterken, aldus de plantoelichting. De in het plan voorziene woning zorgt volgens de plantoelichting voor een stedenbouwkundige versterking van het gebied. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat met het plan zowel een duidelijke entree naar de Sweelincklaan ontstaat als dat het plan een duidelijke beëindiging vormt van de bouwstrook, ingeklemd tussen de Diepenbrocklaan en de Arnhemseweg, waardoor het bijdraagt aan een heldere en evenwichtige stedenbouwkundige afronding van het gebied. Ten slotte vormt het plan het duidelijke begin van de verandering van het karakter van de bebouwing aan de noordzijde van de Arnhemseweg, aldus de plantoelichting.

Gelet op het voorgaande, alsmede op de omstandigheid dat in de bouwstrook vrijstaande woningen met verschillende goot- en bouwhoogte van maximaal 6 meter onderscheidenlijk 10 meter staan en nu niet aannemelijk is gemaakt dat de omvang van de percelen in de bouwstrook zodanig afwijkt van de omvang van het perceel dat in ruimtelijke zin een afwijkend beeld zal ontstaan, biedt hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verwezenlijking van een vrijstaande woning op het perceel een stedenbouwkundig evenwichtige afronding van het gebied met zich brengt en passend is in de omgeving. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de in het plan voorziene woning leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het groene en open karakter ter plaatse. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan erin voorziet dat bomen op de gronden met de bestemming "Tuin" kunnen worden herplant, aan het perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Tuin" was toegekend en de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarmee het groen op het perceel reeds niet was verzekerd. Tevens heeft de raad van belang kunnen achten dat het plangebied in een bebouwde stedelijke omgeving ligt en dat er - naar hij onweersproken heeft gesteld - een aantal boselementen zijn verspreid over de wijk. Gelet hierop hebben [appellant] en anderen in beroep geen dusdanig zwaarwegende belangen gesteld die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad daaraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan de met het plan gediende belangen.

Voor zover door [appellant] en anderen naar voren is gebracht dat het plan in strijd is met de notitie "Incidentele bebouwing van open plekken in de kernen (7 dorpen)", heeft de raad ter zitting toegelicht dat deze notitie weliswaar een beleidsstuk van de raad betreft, maar qua reikwijdte is beperkt tot de kleinere kernen van de gemeente Ede gelegen tegen of in het buitengebied van de gemeente. Nu de notitie geen betrekking heeft op bebouwing in Ede, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit beleidsstuk niet in de weg staat aan het vaststellen van het plan.

Met betrekking tot de verwijzing van [appellant] en anderen naar de plantoelichting van het voorheen geldende bestemmingsplan "Arnhemseweg e.o.", wordt overwogen dat, voor zover al sprake zou zijn van strijd met genoemde uitgangspunten, de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen een ander uitgangspunt kan hanteren.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat op het perceel voorheen veel bomen zijn gekapt zonder dat is voldaan aan de herplantplicht, wordt overwogen dat dit een aspect van handhaving betreft. Handhavingsaspecten zijn in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde, aangezien uitsluitend de toetsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voorligt.

Het betoog faalt.

4. [appellant] en anderen betogen voorts dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door de vermindering van hun woongenot. Ter plaatse van het perceel [locatie] wordt specifiek gevreesd dat realisering van het plan een vermindering van uitzicht en privacy met zich brengt.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen met zich brengt.

4.2. De afstand tussen het plangebied en de percelen van [appellant] en anderen bedraagt minimaal ongeveer 10 meter en maximaal ongeveer 36 meter. De afstand tussen het in het plan opgenomen bouwvlak en de percelen van [appellant] en anderen is minimaal ongeveer 15 meter en maximaal ongeveer 41 meter. De afstand van de gevels van de woningen van [appellant] en anderen en de gevel van de in het plan voorziene woning bedraagt minimaal ongeveer 20 meter en maximaal ongeveer 48 meter.

4.3. Niet kan worden uitgesloten dat de in het plan voorziene bouw van de woning zal leiden tot enige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen. De Afdeling overweegt echter dat, gelet op de voornoemde afstanden, de maximale bouwhoogte van 4 meter respectievelijk 8 meter en de ligging van de woningen van [appellant] en anderen in een bebouwde omgeving, de aantasting van het woon- en leefklimaat niet zodanig is dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Daarbij is voorts van belang dat tussen de in het plan voorziene woning en de woningen van [appellant] en anderen een weg ligt en voor de bewoners van de [locatie] geldt dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat.

Gelet op het voorgaande heeft de raad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het realiseren van de voorziene woning dan aan de belangen van [appellant] en anderen bij behoud van een onveranderde omgeving.

Het betoog faalt.

5. [appellant] en anderen betogen verder dat het plan onvoldoende rekening houdt met de gevolgen voor de verkeersveiligheid. Zij voeren aan dat de in het plan voorziene ontwikkeling zal leiden tot verkeersonveilige situaties, nu de voorziene woning het zicht beperkt op de kruising van de Diepenbrocklaan met de Sweelincklaan. Voorts wijzen [appellant] en anderen erop dat gezien de korte afstand van de beoogde uitrit tot de kruising, alsmede vanwege de tegenover de uitrit geparkeerde auto’s, niet veilig de weg op kan worden gedraaid.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat realisering van de in het plan voorziene woning ter plaatse geen verkeersonveilige situatie zal opleveren, mede gelet op het 30 km/u-regime dat geldt op de Diepenbrocklaan en de Sweelincklaan. De afstand van de kruising tot de uitrit biedt tevens voldoende tijd voor het houden van overzicht op de kruising, aldus de raad.

5.2. Blijkens de verbeelding is aan het noordelijke deel van het perceel de bestemming "Tuin" en de aanduiding "specifieke vorm van tuin - parkeren" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van tuin - parkeren" voor het parkeren.

Ter zitting is komen vast te staan dat de beoogde uitrit van de in het plan voorziene woning aansluit op de Diepenbrocklaan. Voorts staat vast dat de kortste afstand van de beoogde uitrit tot de kruising van de Diepenbrocklaan met de Sweelincklaan ongeveer 12 meter bedraagt.

5.3. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen van de voorziene woning met een uitrit op de Diepenbrocklaan voor de verkeersveiligheid. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een email van raadslid A. Vos de Wael van 7 oktober 2014. Daarin is uiteengezet dat verkeersdeskundige P. van Holk, destijds werkzaam bij de gemeente, meent dat er geen direct verband is tussen de toevoeging van de voorziene woning en de verkeersveiligheid, nu de extra woning gemiddeld voor zes extra verkeersbewegingen per dag zorgt, hetgeen een minimaal effect heeft op het totale verkeersbeeld en ruimschoots past binnen de maximaal acceptabele verkeersintensiteiten op de wegen ter plaatse. Na opname van de situatie bij het perceel, heeft de verkeersdeskundige geconcludeerd dat verwezenlijking van de in het plan voorziene woning met een uitrit op de Diepenbrocklaan niet zal leiden tot verkeersonveiligheid.

Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het voormeld onderzoek zodanige onjuistheden bevat dat de raad zich daarop niet heeft kunnen baseren. Het geeft evenmin grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat realisering van de voorziene woning met een uitrit op de Diepenbrocklaan niet tot een verkeersonveilige situatie leidt. Daarbij is zowel de op de Diepenbrocklaan en de Sweelincklaan geldende maximum snelheid van 30 km/u als de afstand van ongeveer 12 meter tussen de beoogde uitrit en de kruising van belang.

Het betoog faalt.

6. [appellant] en anderen betogen voorts dat andere locaties binnen de gemeente Ede beschikbaar zijn voor de bouw van een woning. In dit verband wijzen zij op onder meer de nabijgelegen, voormalige kazerneterreinen, waar binnenkort op grote schaal gebouwd zal gaan worden, en op de omstandigheid dat in de buurt woningen te koop staan.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel een specifieke locatie betreft en dat hij geen aanleiding heeft gezien om onderzoek te doen naar een alternatieve locatie.

6.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

6.3. De raad heeft toegelicht dat het plan is vastgesteld naar aanleiding van een nieuwbouwplan van de toenmalige eigenaar van het perceel, [persoon], voor de realisatie van één woning. Gelet op hetgeen de raad heeft gesteld over het eigendom van de gronden waarop het plan betrekking heeft, alsmede op het kleinschalige karakter van de woningbouw en hetgeen hiervoor is overwogen over de gevolgen van het plan voor de omgeving, heeft de raad in dit geval in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om onderzoek te doen naar een alternatieve locatie.

Het betoog faalt.

7. [appellant] en anderen betogen ten slotte dat het plan een waardevermindering van hun woningen met zich brengt.

7.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Van Soest-Ahlers

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015

343-823.