Home

Raad van State, 29-04-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1369, 201405590/1/A1

Raad van State, 29-04-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1369, 201405590/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
29 april 2015
Datum publicatie
29 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:1369
Zaaknummer
201405590/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een eengezinswoning naar kamergewijze verhuur op het perceel [locatie] te Maastricht.

Uitspraak

201405590/1/A1.

Datum uitspraak: 29 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Maastricht (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 juni 2014 in zaken nrs. 13/2080 en 13/2440 in het geding tussen onder meer:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een eengezinswoning naar kamergewijze verhuur op het perceel [locatie] te Maastricht.

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 maart 2013 in stand gelaten in zoverre dat vergunning wordt verleend voor de activiteit "het (ver)bouwen van een bouwwerk", en dat ten aanzien van de activiteit "het afwijken van het bestemmingsplan op grond van het Besluit omgevingsrecht" wordt geoordeeld dat hiervoor geen vergunning noodzakelijk is omdat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan "Scharn-Noord".

Bij uitspraak van 10 juni 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[vergunninghouder] heeft nog een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan betreft de verbouw van de eengezinswoning tot zeven kamers ten behoeve van studentenhuisvesting. De kamers zullen zijn voorzien van een eigen badkamer en toilet en in het pand zal één gemeenschappelijke keuken worden gerealiseerd.

2. Ingevolge het ten tijde van de besluitvorming ter plaatse geldende bestemmingsplan "Scharn-Noord" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)".

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen in eengezinshuizen, met uitzondering van de gronden met de subbestemming -s die tevens voor de huisvesting van personen in gestapelde woningen mogen worden gebruikt.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 21, wordt onder eengezinshuis verstaan een gebouw dat uitsluitend een woning omvat.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 40, wordt onder woning verstaan een gebouw, dan wel een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van tenminste een huishouden.

3. Niet in geschil is dat de studenten tezamen niet één huishouden voeren. Het betoog van [appellant] dat bewoning van een woning door een grotere groep studenten niet als een gezamenlijk huishouden kan worden aangemerkt, behoeft dan ook geen bespreking.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de woning voor kamerverhuur in overeenstemming is met de op het perceel rustende bestemming "Woondoeleinden (W)". Hiertoe voert [appellant] aan dat artikel 1, aanhef en onder 40, niet zo kan worden begrepen dat huisvesting van meer dan één huishouden is toegestaan. Voorts voert hij aan dat de afzonderlijke studenten geen eigen huishouden voeren, aangezien de kamers gelet op het ontbreken van een eigen keuken moeten worden aangemerkt als onzelfstandige woonruimte.

4.1. De rechtbank heeft uit de tekst van artikel 1, aanhef en onder 40, van de planvoorschriften terecht afgeleid dat het bestemmingsplan huisvesting van meer dan één huishouden per woning toestaat. Hierbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat de tekst van dat dit voorschrift niet anders kan worden begrepen dan dat de woorden "tenminste een" betrekking hebben op een huishouden en niet op een andere in de woning uit te oefenen functie, zoals [appellant] stelt.

De studenten bewonen ieder een eigen kamer die is voorzien van een badkamer en een toilet. Nu elke kamer over een aantal wezenlijke voorzieningen beschikt en de kamerbewoners niet afhankelijk zijn van de zorg van medebewoners, heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de individuele studenten geen eigen huishouden voeren. Anders dan [appellant] aanvoert, kan uit de door [appellant] in dit verband aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2009 in zaak nr. 200807891/1/H1 niet worden afgeleid dat individuele studenten, die in een woning een kamer bewonen, geen eigen huishouden kunnen voeren. In die zaak betrof het, anders dan in dit geval, de vraag of de studenten gezamenlijk een huishouding voerden.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015

604.