Home

Raad van State, 26-02-2014, ECLI:NL:RVS:2014:608, 201300597/1/A3

Raad van State, 26-02-2014, ECLI:NL:RVS:2014:608, 201300597/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
26 februari 2014
Datum publicatie
26 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:608
Zaaknummer
201300597/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft het college vergunning verleend aan [wederpartij] voor het omzetten van het pand aan de [locatie] te Tilburg van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte.

Uitspraak

201300597/1/A3.

Datum uitspraak: 26 februari 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Tilburg,

2. het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 november 2012 in zaak nr. 12/1327 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft het college vergunning verleend aan [wederpartij] voor het omzetten van het pand aan de [locatie] te Tilburg van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte.

Bij besluit van 14 februari 2012 heeft het college het door [appellanten sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omzettingsvergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 21 november 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 februari 2012 vernietigd, het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2014, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [appellante sub 1B] en mr. drs. R. Lagerweij, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, het college, vertegenwoordigd door mr. P.H. Warnier, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte, die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening voor kamerverhuur- en logiespanden (hierna: de Verordening) verleent het college de in artikel 30, eerste lid, onder c, van de Huisvestingswet bedoelde omzettingsvergunning, indien naar het oordeel van het college het met de omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Grond tot weigering van een omzettingsvergunning is als vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur of logiesverhuur zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft. Een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu wordt in ieder geval aanwezig geacht indien in het gebied de toelaatbare concentratie aan kamerverhuur- en logiespanden in relatie tot de leefbaarheid is overschreden. Een overzicht met gebieden waar dit aan de orde is, is opgenomen in de toelichting van deze verordening. Het college is bevoegd deze gebieden aan te passen.

2. Het college heeft de door [wederpartij] gewenste omzettingsvergunning voor het pand aan de [locatie] te Tilburg geweigerd, omdat verlening volgens hem zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het pand. Het belang van omwonenden op een geordend woon- en leefklimaat heeft het college van groter belang geacht dan het bedrijfseconomische belang van [wederpartij]. In dit verband heeft het college overwogen dat aan de Lage Witsiebaan een concentratie van dicht naast elkaar gelegen panden voor kamerverhuur ontstaat en zich aan de achterzijde van dit gebied enkele voor kamerbewoning vergunde panden bevinden. Voorts heeft het overwogen dat in de nabijheid twee panden staan van Stichting Amarant voor de gezamenlijke huisvesting van mensen met een beperking.

3. De rechtbank heeft overwogen dat in artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening twee gebieden worden onderscheiden, de zogenoemde gesloten gebieden die als zodanig zijn aangewezen door de gemeenteraad en zijn vermeld in de toelichting op de Verordening en de gebieden die niet als zodanig zijn aangewezen. Uit de toelichting op de Verordening volgt volgens de rechtbank dat in de gesloten gebieden geen vergunning wordt verleend, tenzij de te maken belangenafweging tot een andere conclusie noopt. In de gebieden die niet zijn aangewezen als gesloten gebied wordt de vergunning verleend, mits dat niet leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu. Nu de omgeving van de [locatie] niet als gesloten gebied is aangewezen, had het college moeten beoordelen of verlening van de vergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu. Door de vergunning te weigeren wegens overschrijding van de toelaatbare concentratie aan kamerverhuur- en logiespanden, is het besluit van 14 februari 2012 niet voorzien van een deugdelijke motivering, aldus de rechtbank. Vervolgens heeft zij het besluit vernietigd.

De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het door [appellanten sub 1] tegen het besluit van 5 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 14 februari 2012. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat verlening van de omzettingsvergunning zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu in de omgeving van de [locatie].

4. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het zich in hoger beroep slechts richt tegen de uitspraak, voor zover de rechtbank daarin zelf in de zaak heeft voorzien. [appellanten sub 1] hebben zich hierbij aangesloten. Volgens het college en [appellanten sub 1] heeft de rechtbank door zelf in de zaak te voorzien, miskend dat het college ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening beoordelingsvrijheid heeft bij het nemen van besluiten omtrent verlening van een omzettingsvergunning.

4.1. Het oordeel dat het besluit op bezwaar van 14 februari 2012, waarbij de omzettingsvergunning is geweigerd, niet is voorzien van een deugdelijke motivering, is in hoger beroep niet bestreden. Met het ontbreken van een deugdelijke motivering in dit besluit op bezwaar staat echter nog niet vast dat in een nieuw besluit op bezwaar geen deugdelijke motivering voor de weigering kan worden gegeven, temeer nu het college bij het nemen van een besluit omtrent de omzettingsvergunning, zoals het college en [appellanten sub 1] terecht aanvoeren, ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening beoordelingsvrijheid toekomt. De rechtbank heeft dit miskend door niet met vernietiging van het besluit van 14 februari 2012 te volstaan, maar tevens zelf in de zaak te voorzien.

5. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin het door [appellanten sub 1] tegen het besluit van 5 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard en heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 14 februari 2012.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dat luidde ten tijde van belang, brengt met zich dat het door [appellanten sub 1] in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 november 2012 in zaak nr. 12/1327, voor zover de rechtbank daarin het door [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] tegen het besluit van 5 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard en heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 14 februari 2012;

III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Binnema

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014

589.