Home

Raad van State, 09-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2548, 201310751/1/A2

Raad van State, 09-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2548, 201310751/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
9 juli 2014
Datum publicatie
9 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:2548
Zaaknummer
201310751/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 20 december 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

201310751/1/A2.

Datum uitspraak: 9 juli 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 oktober 2013 in zaak nr. 13/1604 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2014, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.C.C.M. Vullings-Voeten, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat het college [appellant] bij besluit van 5 september 2008 ten onrechte heeft geweigerd een vergunning te verlenen om het pand aan [locatie] te Nijmegen (hierna: het pand) te verbouwen.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college ten onrechte een besluit op zijn verzoek om schadevergoeding heeft genomen. Volgens [appellant] heeft hij nimmer beoogd een juridische procedure te starten, maar wilde hij met het college buiten rechte tot overeenstemming komen over de vergoeding van de schade die hij als gevolg van het besluit van 5 september 2008 heeft geleden.

2.1. In zijn brief van 25 juli 2011 heeft [appellant] aan het college te kennen gegeven bereid te zijn via minnelijk overleg tot overeenstemming te komen over de door het college aan hem verschuldigde schadevergoeding voor het ten onrechte weigeren van een bouwvergunning. In zijn brief van 19 juli 2012 heeft het college in reactie op het schikkingsvoorstel aan [appellant] te kennen gegeven geen vergoedingsvoorstel te kunnen doen, omdat de door [appellant] opgevoerde kostenposten onvoldoende zijn onderbouwd. Het college heeft in deze brief verder te kennen gegeven bereid te zijn een taxateur in te schakelen, als [appellant] de kostenpost huurderving nader onderbouwt. In zijn brief van 15 augustus 2012 heeft [appellant] de beslissing op zijn schikkingsvoorstel geduid als een bestuursrechtelijke beslissing, waarom hij niet had verzocht. Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd toegelicht dat het hem er steeds om te doen is geweest met het college tot een schikking te komen. Hij stelt bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit van 20 december 2012 en beroep te hebben ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2013 om later niet te worden geconfronteerd met een in rechte onaantastbaar besluit.

2.2. Uit de tot het dossier behorende stukken valt niet af te leiden dat [appellant] op enig moment een verzoek tot het nemen van een zuiver schadebesluit heeft gedaan. Ook in de brief van 15 augustus 2012 heeft [appellant] niet een dergelijk verzoek gedaan. Uit het vorenstaande volgt dat moet worden geoordeeld dat het college ten onrechte een zuiver schadebesluit heeft genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 18 februari 2013 vernietigen en dat van 20 december 2012 herroepen.

4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Anders dan [appellant] stelt was het niet onmogelijk tijdig vanuit het opgegeven dichtstbijzijnde station Raalte met de trein naar Den Haag te reizen. Derhalve dienen voor dit traject alleen de reiskosten met het openbaar vervoer te worden vergoed. De reiskosten voor het vervoer per auto vanaf het huisadres naar het station Raalte en terug komen wel voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 oktober 2013 in zaak nr. 13/1604;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 18 februari 2013, kenmerk JZ21/Z13.003788/D13.076205;

IV. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 20 december 2012, kenmerk FA11/12.0022570 2011.0141;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 83,83 (zegge drieëntachtig euro en drieëntachtig cent);

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Lodder

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014

17-735.