Home

Raad van State, 14-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:156, 201308263/2/R4

Raad van State, 14-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:156, 201308263/2/R4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
14 januari 2014
Datum publicatie
22 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:156
Zaaknummer
201308263/2/R4
Relevante informatie
Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 3.1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Gras" gewijzigd vastgesteld.

Uitspraak

201308263/2/R4.

Datum uitspraak: 14 januari 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1], wonend te Schipluiden, gemeente Midden-Delfland,

2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Midden-Delfland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Gras" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 december 2013, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. H. Martens, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. E. Lems, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg en ir. G. de Bruijn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plangebied omvat een groot gedeelte van het grondgebied van de gemeente Midden-Delfland. Het plan is overwegend consoliderend van aard.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

3. Ter zitting heeft [verzoeker sub 1], die een agrarisch bedrijf exploiteert op het perceel [locatie 1] te Schipluiden, zijn verzoek beperkt tot het plandeel met de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduiding "specifieke vorm van horeca - cultuurhistorisch centrum/restaurant", ter plaatse van het perceel Rijksstraatweg 21 te Schipluiden.

3.1. Het verzoek van [verzoeker sub 1] is gericht tegen het toestaan van horecagebruik ter plaatse van het perceel Rijksstraatweg 21. Volgens [verzoeker sub 1] leidt dit gebruik tot een aantasting van zijn bedrijfsvoering. Daartoe voert hij aan dat het op zijn perceel aanwezige mestbassin is gesitueerd op te korte afstand van het op het betrokken perceel aanwezige gebouw. [verzoeker sub 1] vreest voorts voor onevenredige geluidhinder, verhoogde parkeerdruk, verminderde luchtkwaliteit alsmede negatieve milieugevolgen ter plaatse van zijn perceel. Met zijn verzoek beoogt [verzoeker sub 1] onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

3.2. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is een mestbassin gelegen op een afstand van ten minste 100 meter van een geurgevoelig object.

Ingevolge artikel 3.51, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bedraagt de in het eerste lid genoemde afstand 50 meter, indien de gezamenlijke oppervlakte van de in de inrichting aanwezige bassins minder bedraagt dan 350 m2.

3.3. Op het betrokken perceel is een gebouw aanwezig, dat ingevolge de bestreden planregeling mag worden gebruikt voor diverse horeca-activiteiten. Gelet op dit toegestane gebruik dient het betrokken gebouw te worden aangemerkt als geurgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit artikel 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, in samenhang met artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, volgt immers dat een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, dient te worden aangemerkt als geurgevoelig object. Tussen partijen is niet in geschil dat het mestbassin van [verzoeker sub 1] een oppervlakte heeft van minder dan 350 m2, zodat tussen het bassin en het betrokken gebouw een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden.

De afstand tussen het mestbassin en het betrokken gebouw is kleiner dan 50 meter, zodat zich een met artikel 3.51, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer strijdige situatie voordoet. Gelet hierop strekt het plandeel met de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduiding "specifieke vorm van horeca - cultuurhistorisch centrum/restaurant" ter plaatse van het perceel Rijksstraatweg 21 te Schipluiden niet ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, en is het plan op dit punt in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. De stelling van de raad dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer aan te houden afstand geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds nu [verzoeker sub 1] ter zitting heeft verklaard niet voornemens te zijn een nieuwe omgevingsvergunning aan te vragen voor zijn bedrijf.

3.4. De voorzitter ziet in het voorgaande aanleiding om het betrokken plandeel te schorsen. De overige gronden van het verzoek behoeven geen bespreking.

3.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

4. Ter zitting heeft [verzoeker sub 2], die een glastuinbouwbedrijf exploiteert op het perceel [locatie 2] te De Lier, zijn verzoek beperkt tot het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van perceel H713, dat is gesitueerd ten noorden van zijn perceel en ten westen van het perceel Pastoor Verburghlaan 11 te Schipluiden.

4.1. Volgens [verzoeker sub 2] voorziet het genoemde bouwvlak ten onrechte in een nieuwbouwwoning. Hij voert aan dat de raad geen onderzoek heeft verricht naar de actuele (regionale) woningbehoefte en dat aan deze behoefte geen aandacht is besteed in de plantoelichting. Dit is volgens hem in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). [verzoeker sub 2] vreest bovendien voor klachten van de toekomstige bewoners van de betrokken woning, die in zoverre een belemmering vormt voor (de mogelijke uitbreiding dan wel herstructurering van) zijn glastuinbouwcomplex. Hij voert verder aan dat de beoogde ontwikkeling in strijd is met artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte (hierna: de verordening). Volgens [verzoeker sub 2] heeft de raad zich ten onrechte gebaseerd op artikel 3, derde lid, onder f, van de verordening en gaat hij voorbij aan het gemeentelijk beleid vervat in het Landschapsontwikkelingsperspectief 2025, waarin is opgenomen dat nieuwe bebouwing binnen de Groeneveldsepolder ongewenst is. Voorts is de beoogde ontwikkeling in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan alsmede de plantoelichting van het bestreden plan, aldus [verzoeker sub 2].

4.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

4.3. Het begrip "woningbouwlocatie", zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, is niet nader gedefinieerd in het Bro.

Het betrokken plandeel voorziet in één nieuwbouwwoning. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013 in zaak nr. 201302867/1/R4 is de raad, gezien de kleinschaligheid van deze ontwikkeling, er terecht vanuit gegaan dat het betrokken plandeel niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop voorziet het betrokken plandeel evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling, en is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

4.3.1. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de verordening, voor zover hier van belang, worden onder bestaande functies en bebouwing begrepen functies en bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig zijn of waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een bouwvergunning is verleend.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de verordening sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.

Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, van de verordening mogen bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande stedelijke functies in het gebied buiten de bebouwingscontouren in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid voorzien in de verplaatsing van een bestaande stedelijke functie naar een nieuwe locatie, indien de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbetert en de bebouwing en de verharding op de oorspronkelijke locatie worden verwijderd zonder toepassing van "ruimte voor ruimte".

4.4. Het bestreden plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van perceel H713 voorziet in een nieuwe woning. De nieuwvestiging van een dergelijke stedelijke functie buiten de bebouwingscontour is slechts mogelijk indien en voor zover een bestaande stedelijke functie buiten de bebouwingscontour wordt verplaatst naar een nieuwe locatie. Om de desbetreffende nieuwe stedelijke functie mogelijk te maken, is op het perceel Gaagweg 4-6 een eerder voorziene mogelijkheid voor de bouw van een tweede woning niet als zodanig bestemd. Tussen partijen is niet in geschil dat voor deze woning, die niet is gerealiseerd, ten tijde van inwerkingtreding van de verordening reeds een bouwvergunning was verleend, zodat, gelet op het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de verordening, sprake was van een bestaande stedelijke functie. Uit het verweerschrift volgt dat de desbetreffende bouwvergunning ten tijde van het vaststellen van het plan niet was ingetrokken en dat deze zal worden ingetrokken zodra dit plan onherroepelijk is.

Nu ten tijde van het vaststellen van het plan de bouwvergunning van een tweede woning aan de Gaagweg 4-6 nog niet was ingetrokken en daarmee nog een bestaande stedelijke functie aldaar aanwezig was, is het de vraag of kan worden gesproken van een verplaatsing als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder f, van de verordening. De beantwoording van deze vraag vergt nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling in de bodemzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

In aanmerking genomen de betrokken belangen alsmede de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan door de inwerkingtreding van het plan voordat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek in zoverre toe te wijzen en een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van perceel H713.

4.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 25 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Gras", voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduiding "specifieke vorm van horeca - cultuurhistorisch centrum/restaurant", ter plaatse van het perceel Rijksstraatweg 21 te Schipluiden;

b. het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van perceel H713, dat is gesitueerd ten noorden van het perceel [locatie 2] en ten westen van het perceel Pastoor Verburghlaan 11 te Schipluiden;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Midden-Delfland tot vergoeding van:

a. de bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. de bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de raad van de gemeente Midden-Delfland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 1];

b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [verzoeker sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2014

375-783.