Home

Raad van State, 27-02-2013, BZ2546, 201202747/1/V6

Raad van State, 27-02-2013, BZ2546, 201202747/1/V6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
27 februari 2013
Datum publicatie
27 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:BZ2546
Zaaknummer
201202747/1/V6

Inhoudsindicatie

Bij onderscheiden besluiten van 29 maart 2011 heeft de minister de verzoeken van de verzoekers om hun het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Uitspraak

201202747/1/V6.

Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 februari 2012 in zaken nrs. 11/911, 11/912 en 11/913 in het geding tussen:

[verzoeker A], mede voor haar minderjarige kinderen, en [verzoeker B], en [verzoeker C] (hierna gezamenlijk: de verzoekers),

en

de minister.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 29 maart 2011 heeft de minister de verzoeken van de verzoekers om hun het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij onderscheiden besluiten van 29 juli 2011 heeft de minister het door de verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 februari 2012 heeft de rechtbank de door de verzoekers daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 29 juli 2011 vernietigd en bepaald dat de minister opnieuw dient te beslissen op de bezwaren van de verzoekers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

De verzoekers hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2012, waar de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, en de verzoekers, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.

Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) verstrekt de verzoeker met betrekking tot zichzelf bij de indiening van het naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen en geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.

Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.

Volgens de toelichting op artikel 7 van de RWN in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.

In de Handleiding is voorts vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

3.    De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris kennelijk van mening is dat de verzoekers in bewijsnood verkeren en dat hij in strijd met het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding, de beoordeling of de verzoekers in bewijsnood verkeren heeft toegepast op het overleggen van taskera's door de verzoekers. De staatssecretaris voert daartoe aan dat van Afghaanse verzoekers verwacht wordt dat zij bij hun naturalisatieverzoek een taskera in plaats van een geboorteakte overleggen, omdat uit het algemeen ambtsbericht van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van juli 2010 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat geboorteaktes een zeldzaam verschijnsel zijn in Afghanistan. Nu de verzoekers geen taskera's hebben overgelegd en niet aannemelijk hebben gemaakt daarvoor in bewijsnood te verkeren heeft de staatssecretaris hun verzoeken afgewezen. De staatssecretaris stelt dat de eis dat de verzoekers taskera's overleggen in plaats van geboorteaktes een redelijke toepassing van het beleid is. Voorts betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft kunnen aangeven wat het verschil is tussen een taskera en een paspoort en dat de staatssecretaris derhalve de onderscheiden besluiten niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris wijst erop dat een taskera voor Afghanen het hoogst haalbare brondocument is en dat het meer gegevens bevat dan een paspoort.

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=P%2F7IRjlIGRg%3D">201101945/1/V6</a>), is het aan de staatssecretaris om te oordelen of de identiteit met behulp van de overgelegde stukken is komen vast te staan. Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van het Besluit kan de staatssecretaris nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten verlangen. De staatssecretaris is, wegens de aan het verlenen van het Nederlanderschap verbonden gevolgen, bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit bij een naturalisatieverzoek te verstrekken gegevens te verlangen.

3.2.    Bewijsnood doet zich voor indien de desbetreffende verzoekers niet de door de staatssecretaris verlangde documenten kunnen overleggen waarmee zij de door hen bij een verzoek te verstrekken gegevens kunnen aantonen. De staatssecretaris verlangt daartoe van Afghanen geen geboorteakte, zodat Afghaanse verzoekers in dat opzicht ook niet in bewijsnood kunnen verkeren.

De staatssecretaris heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat hij voor de vaststelling van de identiteit van de verzoekers verlangt dat zij taskera's overleggen, omdat uit voormeld ambtsbericht blijkt dat slechts weinig Afghanen een geboorteakte bezitten. Voorts heeft de staatssecretaris in zijn hogerberoepschrift en ter zitting bij de Afdeling gewezen op de waarde die in Afghanistan aan een taskera wordt gehecht en heeft hij nader toegelicht dat door het overleggen van taskera's de identiteit van de verzoekers met meer zekerheid kan worden vastgesteld. Gelet op deze motivering van de staatssecretaris om een taskera te verlangen van Afghaanse verzoekers en hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen, heeft de staatssecretaris zich in de besluiten van 29 juli 2011 terecht op het standpunt gesteld dat de verzoekers hun identiteit niet hebben aangetoond, aangezien zij geen taskera's hebben overgelegd. De staatssecretaris heeft zich voor de beoordeling of de verzoekers in bewijsnood verkeren in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat doorslaggevend is of zij aannemelijk hebben gemaakt al het mogelijke te hebben gedaan om in bezit te komen van taskera's.

Het betoog slaagt.

4.    De staatssecretaris betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet had mogen afzien om de verzoekers in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht slechts van het horen worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit (uitspraak van 5 december 2008 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/pdf/download.asp?verdict_filename=200802115_1.pdf">200802115/1</a>). Gelet op de motivering van de onderscheiden besluiten van 29 maart 2011 en hetgeen hiertegen in het aanvullend bezwaarschrift van 16 mei 2011 is aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat de verzoekers in bezwaar hebben gesteld in bewijsnood te verkeren zonder daartoe nog niet eerder overgelegde stukken in te brengen en voorts slechts hebben gesteld niet in te zien waarom geboorteaktes dan wel taskera's nodig zijn om hun identiteit vast te stellen.

Het betoog slaagt.

5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zullen de onderscheiden besluiten van 29 juli 2011 worden beoordeeld in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop na het vorenstaande nog moet worden beslist.

6.    De verzoekers betogen in beroep dat zij ten tijde van hun verzoeken en de onderscheiden besluiten van 29 juli 2011 in bewijsnood verkeerden. Zij voeren daartoe aan dat de Afghaanse ambassade te Den Haag tot de zomer van 2011 voor hen niet kon bemiddelen bij het verkrijgen van taskera's uit Afghanistan. Tevens stellen zij dat niet van hen verlangd kan worden naar Afghanistan te reizen om aldaar te trachten taskera's te verkrijgen, nu het voor hen, ondanks dat zij reguliere verblijfsvergunningen bezitten, gevaarlijk is in Afghanistan. Zij wijzen daartoe op het reisadvies voor Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken en stellen dat een familielid is vermoord.

6.1.    De verzoekers zijn houders van verblijfsvergunningen regulier, zodat er geen asielgerelateerde gronden zijn waaruit zou volgen dat niet van hen gevergd kan worden naar Afghanistan te reizen. Met de stelling dat zij bij voormelde ambassade geen taskera's konden verkrijgen, hebben de verzoekers niet aannemelijk gemaakt in bewijsnood te verkeren, nu de staatssecretaris in redelijkheid van hen heeft kunnen verlangen naar het land van herkomst te reizen om de gevraagde documenten te trachten te verkrijgen. De verwijzing naar het hiervoor onder 6. bedoelde reisadvies voor Afghanistan is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.

Het betoog faalt.

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 februari 2012 in zaken nrs. 11/911, 11/912 en 11/913;

III.    verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink    w.g. Groenendijk

voorzitter    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

164-692.