Home

Raad van State, 10-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3179, 201300807/1/R2

Raad van State, 10-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3179, 201300807/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 juli 2013
Datum publicatie
10 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:249
Zaaknummer
201300807/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 29 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Camping De Fazant Ellemeet" vastgesteld.

Uitspraak

201300807/1/R2.

Datum uitspraak: 10 juli 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Schouwen-Duiveland,

2. [appellanten sub 2], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats], gemeente Schouwen-Duiveland,

en

de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Camping De Fazant Ellemeet" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Buitenplaats Oudendijke, voorheen Camping De Fazant, heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.P. Koster-Braad, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is Camping De Fazant, vertegenwoordigd door M.G. van de Stolpe, gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een vergroting van het aantal standplaatsen op Camping De Fazant te Ellemeet van 31 naar 89. Van deze 89 standplaatsen mag het aantal permanente standplaatsen ten hoogste 62 bedragen en mag het aantal kampeerhuisjes ten hoogste 19 bedragen. Voorts voorziet het plan niet langer in standplaatsen op de locatie tussen de percelen Schelpweg 19 en 21 en op het perceel Schelpweg 29.

Provinciaal beleid

3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het in het plan toegestane aantal standplaatsen niet in overeenstemming is met artikel 2.13 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: de Verordening) en met het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (hierna: het Omgevingsplan 2006-2012). Hiertoe wijzen zij erop dat het plan voorziet in de mogelijkheid 89 standplaatsen te realiseren, terwijl volgens de Verordening en het Omgevingsplan 2006-2012 op een minicamping niet meer dan 25 standplaatsen en op een landschapscamping niet meer dan 60 standplaatsen aanwezig mogen zijn.

Voorts wijst [appellant sub 1] erop dat de in de Verordening opgenomen regeling voor aan te houden afstanden tot molens in de weg kan staan aan de in het plan voorziene ontwikkelingen.

3.1. De raad stelt dat het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag in de mogelijkheid 81 standplaatsen te realiseren en dat derhalve sprake is van een geringe toename van het totale aantal standplaatsen.

3.2. Vooropgesteld zij dat de bepalingen uit de Verordening waarnaar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verwijzen ten tijde van de vaststelling van het plan wegens de inwerkingtreding van de Verordening ruimte provincie Zeeland (hierna: Verordening ruimte), vastgesteld door provinciale staten bij besluit van 28 september 2012 en in werking getreden op 14 november 2012, geen gelding meer hadden. In de Verordening ruimte is ten aanzien van recreatie in artikel 2.5, derde lid, voorzien in de regel dat in een bestemmingsplan waarin kleinschalige kampeerterreinen worden toegelaten, zodanige regels worden gesteld dat op deze terreinen ten hoogste 25 kampeermiddelen zijn toegelaten. Volgens de definitiebepaling in artikel 1, lid 1.1, onder dd, van de Verordening ruimte worden onder kleinschalige kampeerterreinen verstaan: kampeerterreinen die in gebruik zijn als neventak bij een agrarisch of ander bedrijf dan wel behorend bij een woning. Het plan voorziet niet in een kleinschalig kampeerterrein zoals hier bedoeld. In de Verordening ruimte is geen bepaling opgenomen die voor het overige strekt tot een beperking van het aantal standplaatsen. De Verordening ruimte staat dan ook in zoverre niet in de weg aan de mogelijkheid van 89 standplaatsen voor het voorliggende kampeerterrein.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met het maximum aantal toegestane standplaatsen wijzen op het Omgevingsplan 2006-2012, geldt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. De raad dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is aandacht besteed aan het Omgevingsplan 2006-2012. Op 28 september 2012, derhalve voor de vaststelling van het plan, is evenwel het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. In het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is in aanvulling op het beleid voor regulier kamperen bij het kleinschalig kamperen als randvoorwaarde gesteld dat maximaal 25 standplaatsen per minicamping aanwezig mogen zijn. Nu het plan niet voorziet in een kleinschalig kampeerterrein is van afwijking van provinciaal beleid in zoverre geen sprake. De betogen falen.

4. [appellant sub 1] heeft ten aanzien van zijn betoog over de aan te houden afstand tot een nabij het plangebied gelegen molen, ter zitting te kennen gegeven zich neer te leggen bij het oordeel van de voorzitter in zijn uitspraak van 20 maart 2013 in zaak nr. 201300807/2/R2. De Afdeling beschouwt daarmee de beroepsgrond dat het plan in zoverre in strijd is met de Verordening als ingetrokken.

Gemeentelijk beleid

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid. Hierbij wijzen zij op de gemeentelijke Nota Kamperen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] staat de Nota Kamperen eraan in de weg dat niet-reguliere kampeerterreinen worden samengevoegd.

Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat een kwaliteitsverbetering, zo daarvan al sprake zou zijn, volgens de Nota Kamperen geen reden kan zijn om de in het plan voorziene ontwikkelingen toe te staan. Ook stellen zij dat het voorziene kampeerterrein geen uniek karakter heeft in vergelijking met andere kampeerterreinen in de omgeving en voeren zij aan dat het vermeende unieke karakter van het voorziene kampeerterrein daarom geen reden vormt om van de Nota Kamperen af te wijken.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in dit specifieke geval geen sprake is van het samenvoegen van kampeerterreinen en dat indien nodig van het in de Nota Kamperen opgenomen beleid kan worden afgeweken.

5.2. Het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland hebben onderscheidenlijk op 17 mei 2011 en 30 juni 2011 de Nota Kamperen vastgesteld. In de Nota Kamperen zijn onder meer voorwaarden opgenomen waaronder reguliere kampeerterreinen mogen worden samengevoegd. Voor zover thans relevant zijn deze voorwaarden dat samen te voegen bedrijven minimaal één gemeenschappelijke grens moeten hebben en dat de bestemming en het toegestane gebruik van de samen te voegen bedrijven op dezelfde manier in een bestemmingsplan moeten zijn beschreven. Niet-reguliere kampeerterreinen mogen volgens de Nota Kamperen niet worden samengevoegd.

5.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat kampeerlocaties tussen de percelen Schelpweg 19 en 21 en op het perceel Schelpweg 29 zullen verdwijnen en dat Camping De Fazant op de bestaande locatie zal worden uitgebreid. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval geen sprake is van een samenvoeging van kampeerterreinen zoals bedoeld in de Nota Kamperen. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in de Nota Kamperen voor het samenvoegen van bestaande kampeerterreinen opgenomen voorwaarden op de in het plan voorziene ontwikkelingen niet van toepassing zijn. De betogen falen.

Alternatief voorstel

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan een door een professioneel bureau opgesteld alternatief plan, dat zij bij de raad onder de aandacht hebben willen brengen. Zij wijzen erop dat dit alternatieve plan een veel beperktere inbreuk op hun leefomgeving met zich brengt. Ook betogen zij dat de besluitvorming van de raad onzorgvuldig is verlopen.

6.1. De raad stelt dat het alternatieve plan geen aanleiding vormde om een ander plan vast te stellen.

6.2. De raad heeft toegelicht dat hij het van belang acht dat voldoende afstand wordt aangehouden ten opzichte van de nabijgelegen woningen en dat de gronden aan de zuidzijde van het plangebied gevrijwaard blijven van bebouwing in verband met de aangrenzende onbebouwde gronden. Verder heeft de raad toegelicht dat het voorliggende plan in vergelijking met het door appellanten voorgelegde alternatieve plan voorziet in een betere landschappelijke inpassing van het voorziene kampeerterrein aan de zuidzijde van het desbetreffende perceel nu in zoverre wordt voorzien in een geleidelijke overgang naar het achterliggende agrarische gebied. Voorts heeft de raad zowel naar aanleiding van de reacties op het voorontwerpplan als naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerpplan wijzigingen in het plan aangebracht ten behoeve van het woon- en leefklimaat van omwonenden, waarbij is getracht rekening te houden met hun wensen dienaangaande. Zo heeft de raad de recreatieve bestemming van het gebied tussen het voorziene kampeerterrein en de woningen aan de Schelpweg gewijzigd in een groenbestemming zodat via het bestemmingsplan is geregeld dat recreatief gebruik en bebouwing in dat gebied niet mogelijk is. De invulling van deze groenbestemming is tot stand gekomen in samenspraak met omwonenden. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad het aangedragen alternatieve voorstel onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. Mede gelet op deze afweging is niet gebleken van onregelmatigheden in de besluitvorming van de raad over het aangedragen alternatieve voorstel. De betogen falen.

Ontsluiting van de camping

7. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een ontsluiting van het kampeerterrein aan de Weelweg. Deze ontsluiting zal volgens hem leiden tot grote overlast voor omwonenden. Hierbij wijst hij erop dat de Weelweg te smal is voor het verkeer van en naar het voorziene kampeerterrein.

Verder betoogt [appellant sub 2] dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van de toename van de hoeveelheid verkeer ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen, onder meer met betrekking tot de geluidbelasting op zijn woning. Volgens hem zal de toename van de hoeveelheid verkeer ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen leiden tot een overschrijding van de geluidsnormen, dan wel tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

[appellant sub 2] stelt in dit verband voor het kampeerterrein te ontsluiten via een ontsluitingsweg die direct aansluit op de doorgaande Schelpweg.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen geen onaanvaardbare gevolgen zullen hebben voor de verkeerssituatie op en rond de Weelweg.

7.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat thans geen sprake is van een problematische verkeerssituatie op de Weelweg. De raad heeft zich ter zitting onweersproken op het standpunt gesteld dat de in het plan voorziene ontwikkelingen naar verwachting zullen leiden tot een stijging van 50 motorvoertuigen per etmaal. Verder heeft de raad erop gewezen dat het waterschap Zeeuwse Eilanden, dat beheerder is van de Weelweg, geen bezwaar heeft tegen deze toename van de verkeersintensiteit. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat niet al deze verkeersbewegingen zich zullen voordoen bij de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] , nu in de bestaande situatie ongeveer de helft van het verkeer van een andere route gebruik maakt.

Gelet op het voorgaande bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen leidt tot een zodanige toename van het verkeer dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten nader onderzoek naar de gevolgen van die toename achterwege te laten. De betogen falen.

Geluidbelasting op het kampeerterrein

8. [appellant sub 2] betoogt dat het ten behoeve van het voorziene kampeerterrein uitgevoerde akoestische onderzoek onzorgvuldig is. Hiertoe wijst hij erop dat in het onderzoek ten onrechte is uitgegaan van normen voor een minicamping, terwijl in de voorliggende situatie sprake is van een regulier kampeerterrein.

8.1. Aan het plan is onder meer het "Akoestisch onderzoek uitbreiding Camping De Fazant te Ellemeet" van Kraaij Akoestisch Adviesbureau van 2 september 2011 ten grondslag gelegd. In dit onderzoek is de geluidbelasting op het kampeerterrein en de woning van de eigenaar vanwege de N57 in kaart gebracht. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat in het onderzoek van verkeerde normen is uitgegaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het onderzoek wordt aangegeven dat na de uitbreiding geen sprake is van kleinschalig kamperen. Het betoog faalt.

Uitzicht

9. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat het plan voorziet in een aanzienlijke verslechtering van zijn woongenot doordat het landelijke uitzicht vanuit zijn woning verloren zal gaan, wordt het volgende overwogen.

De Afdeling is van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat voor [appellant sub 2] enig verlies aan uitzicht zal optreden. De raad heeft daaraan echter bij de afweging van het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van zijn uitzicht en het belang van het realiseren van het plan geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen. Hiertoe wordt overwogen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat door de voorziene landschappelijke inrichting van het kampeerterrein met hagen en andere beplanting het verlies van uitzicht zal worden beperkt, mede gelet op de groenstrook die tussen het kampeerterrein en de woning van [appellant sub 2] mogelijk is gemaakt. Hierbij merkt de Afdeling nog op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Het betoog faalt.

Minicamping ‘t Lantaarntje

10. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte niet is onderzocht welke gevolgen omwonenden kunnen ondervinden van de bestemming "Agrarisch", die is toegekend aan de gronden waarop in de bestaande situatie minicamping ’t Lantaarntje is gevestigd.

10.1. De raad stelt dat de agrarische mogelijkheden op de door [appellant sub 2] bedoelde gronden beperkt zijn en dat daarom geen onderzoek noodzakelijk was.

10.2. Aan de gronden gelegen tussen de percelen Schelpweg 19 en Schelpweg 21, waarop in de bestaande situatie de minicamping ’t Lantaarntje is gevestigd, is in het plan de bestemming "Agrarisch" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder a, van de planregels, mogen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, mogen op gronden buiten bouwvlakken uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd.

In artikel 3, lid 3.5, zijn specifieke gebruiksregels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken neergelegd.

10.3. Ingevolge de aan de gronden tussen de percelen Schelpweg 19 en Schelpweg 21 toegekende bestemming "Agrarisch" zijn die gronden alleen bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Aan die gronden is in het plan geen bouwvlak toegekend. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij van de op deze gronden toegestane agrarische grondgebonden activiteiten nadelige gevolgen zal kunnen ondervinden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 3, lid 3.5, van de planregels, veel agrarische activiteiten die hinder voor omwonenden met zich kunnen brengen, op deze gronden niet zijn toegestaan. Zo zijn onder meer de opslag van goederen en mest, paardenbakken en fruitteelt binnen een afstand van 50 meter tot woningen van derden niet toegestaan. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat nader onderzoek naar de gevolgen van de bestemming "Agrarisch" niet noodzakelijk was. Het betoog faalt.

11. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte niet is verzekerd dat de bedrijfsvoering van de bestaande minicamping ’t Lantaarntje zal worden beëindigd. Hiertoe wijst hij erop dat het in de planregels opgenomen overgangsrecht het mogelijk maakt dat de bedrijfsvoering van de bestaande minicamping ’t Lantaarntje gedurende de planperiode wordt voortgezet. Voorts wijst hij erop dat aan de gronden waarop die minicamping is gelegen, de bestemming "Agrarisch" is toegekend, waarbinnen het huisvesten van seizoensarbeiders in niet-permanente kampeermiddelen is toegestaan.

11.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad een overeenkomst heeft gesloten met de eigenaar van kampeerterrein ’t Lantaarntje. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de beëindiging van de bedrijfsvoering van dat kampeerterrein. Tussen de eigenaar van ’t Lantaarntje en de raad is overeengekomen dat de bestaande standplaatsen op dat kampeerterrein mogen worden gebruikt tot drie jaar nadat de eerste standplaatsen die deel uitmaken van de uitbreiding van Camping De Fazant in gebruik zijn genomen. Voorts is overeengekomen dat op geen moment het totale aantal van 89 standplaatsen mag worden overschreden. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende is verzekerd dat de bedrijfsvoering van kampeerterrein ’t Lantaarntje binnen afzienbare tijd zal worden beëindigd. Het betoog faalt.

Conclusie

12. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Van Soest-Ahlers

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013

343-726.