Home

Raad van State, 09-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1463, 201301760/1/A2

Raad van State, 09-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1463, 201301760/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag 2011 voor [appellant] vastgesteld op € 792,00.

Uitspraak

201301760/1/A2.

Datum uitspraak: 9 oktober 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 16 januari 2013 in zaak nr. 12/978 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag 2011 voor [appellant] vastgesteld op € 792,00.

Bij besluit van 28 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 september 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door A. Schuurman, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), wordt onder inkomensgegeven verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr).

Ingevolge artikel 21, onderdeel e, onder 1˚, van de Awr, wordt, indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, onder inkomensgegeven verstaan: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;

Ingevolge artikel 21, onderdeel f, wordt onder afnemer verstaan: bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van een inkomensgegeven.

Ingevolge artikel 21a, eerste lid, voor zover van belang, is er een basisregistratie inkomen waarin inkomensgegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken zijn opgenomen.

Ingevolge artikel 21b, tweede lid, is de inspecteur belast met de uitvoering van de basisregistratie inkomen.

Ingevolge artikel 21g, eerste lid, gebruikt een afnemer voor zover hij een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het inkomensgegeven uitoefent, het inkomensgegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie inkomen.

Ingevolge artikel 21j, tweede lid, wordt een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van de afnemer, voor zover het is gericht tegen het inkomensgegeven, mede aangemerkt als een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 8 mei 2012 rechtmatig is, nu daaraan een onjuist toetsingsinkomen ten grondslag ligt. Hiertoe voert hij aan dat hij nooit het toetsingsinkomen heeft gewijzigd. Gelet hierop is het verzoek om vergoeding van gemaakte kosten in bezwaar op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, ten onrechte afgewezen, aldus [appellant].

2.1. Bij de vaststelling van het voorschot zorgtoeslag bij besluit van 8 mei 2012, moest de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op artikel 21g, eerste lid, van de Awir, uitgaan van het op dat moment in de basisregistratie inkomen opgenomen inkomensgegeven. Gesteld noch gebleken is dat de Belastingdienst/Toeslagen aan het besluit van 8 mei 2012 een ander inkomensgegeven ten grondslag heeft gelegd.

In het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft [appellant] betwist dat hij een wijziging van het inkomen heeft doorgegeven. Dat bezwaar moet, gelet op artikel 21j, tweede lid, van de Awr, mede worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het inkomensgegeven. Dat de inspecteur naar aanleiding daarvan het inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen heeft gewijzigd, doet er niet aan af dat het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen terecht is genomen op grondslag van het op het moment dat het besluit genomen werd geregistreerde inkomensgegeven. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het besluit van 8 mei 2012 rechtens juist is.

Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat nu het besluit van 8 mei 2012 rechtens juist is, en van herroeping wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, geen sprake is, de kosten in bezwaar reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling ten laste van de Belastingdienst/Toeslagen heeft uitgesproken. Hij voert daartoe aan dat zijn gemachtigde, Schuurman, juridische scholing heeft genoten. Volgens [appellant] is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 juni 2011 in zaak nr. 10/573, waarbij de rechtbank aan de toenmalige cliënt van Schuurman een proceskostenvergoeding heeft toegekend, aan een e-mail van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv) van 6 december 2012, waarin is vermeld dat het Uwv Schuurman in bezwaarzaken zal aanmerken als professioneel rechtshulpverlener in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht en aan een arrest van de Hoge Raad van 16 november 2012 waarin enige juridische scholing aan de zijde van de gemachtigde in die zaak aanwezig werd geacht.

3.1. [appellant] kan zich niet met succes beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2012, reeds omdat Schuurman in die zaak niet als gemachtigde optrad. Voorts leidt de omstandigheid dat de rechtbank er in een ander geval van uit is gegaan dat Schuurman wel beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, er niet toe dat de rechtbank in dit geval niet meer tot een ander oordeel mocht komen. De bestuursrechter dient ambtshalve te onderzoeken of aanleiding bestaat tot vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank was in deze zaak dan ook gehouden zich zelfstandig een oordeel te vormen over de vraag of Schuurman kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 maart 2012 in zaak nr. 201110681/2/A3; aangehecht), wordt met de term rechtsbijstandverlener in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) een persoon bedoeld, voor wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort en kunnen personen zonder juridische scholing niet geacht worden zodanige bijstand te verlenen.

Schuurman heeft een overzicht van gevoerde bezwaar- en beroepsprocedures, het middenstandsdiploma algemene handelskennis en een certificaat voor het succesvol afronden van het project Kansrijk Eigen Baas overgelegd. Met deze stukken heeft Schuurman niet aannemelijk gemaakt dat hij relevante juridische scholing heeft genoten om voor vergoeding in aanmerking komende rechtsbijstand te kunnen verlenen. Het ter zitting gedane verzoek om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot het vergoeden van verletkosten van Schuurmans als deskundige moet reeds worden afgewezen omdat Schuurmans niet op enig moment in deze procedure als deskundige, bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Bpb, is opgetreden.

De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de kosten in bezwaar en beroep.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Lodder

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013

17-799