Home

Raad van State, 31-10-2012, BY1737, 201103853/1/R2

Raad van State, 31-10-2012, BY1737, 201103853/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 oktober 2012
Datum publicatie
31 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BY1737
Zaaknummer
201103853/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 februari 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Bedrijventerrein Overleek / Almere (Randweg 17)" vastgesteld.

Uitspraak

201103853/1/R2.

Datum uitspraak: 31 oktober 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid G. Noor Vastgoed B.V. en anderen (hierna: G. Noor Vastgoed en anderen), gevestigd te Medemblik,

2.    de vereniging Vereniging Bedrijventerrein De Breek en anderen (hierna: de Vereniging en anderen), gevestigd te Medemblik,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Bedrijventerrein Overleek / Almere (Randweg 17)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bogor Projectontwikkeling B.V. heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2012, waar het college, vertegenwoordigd door W. Smak, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1.    Met het wijzigingsplan wordt beoogd de realisatie van een supermarkt ter plaatse van Randweg 17 mogelijk te maken. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 4, lid G, aanhef en onder 2, 3 en 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Overleek/Almere" (hierna: het bestemmingsplan).

Ontvankelijkheid

2.    Bogor Projectontwikkeling B.V. betoogt dat G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van hun beroepen. Zij wijst erop dat de bouwvergunning voor het bouwen van de door G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen bestreden supermarkt onherroepelijk is geworden en dat de supermarkt reeds is gerealiseerd. Het wijzigingsplan bevat een juridisch-planologische regeling voor deze ruimtelijke ontwikkeling.

2.1.    Anders dan Bogor Projectontwikkeling B.V. stelt, bestaat in de door hem genoemde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen niet langer belang hebben bij een uitspraak omtrent de door hen ingestelde beroepen nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.

Wijzigingsbevoegdheid

3.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen kunnen zich niet met het wijzigingsplan verenigen. Zij betogen dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid G, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan onverbindend is. Zij voeren hiertoe aan dat deze wijzigingsbevoegdheid niet objectief is begrensd nu niet de maximale oppervlakte van de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken supermarkt is bepaald. Zij stellen dat de maximale oppervlakte afhankelijk is van een nader te verrichten distributief onderzoek en dat derhalve onzeker is welke oppervlakte toelaatbaar wordt geacht.

3.1.    Ingevolge artikel 4, lid G, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, het plan wijzigen in de zin dat de gronden en bouwwerken tevens worden gebruikt voor detailhandel in de vorm van een supermarkt, mits:

1. er maximaal één (extra) supermarkt wordt gevestigd;

2. de bruto vloeroppervlakte ten minste 750 m² zal bedragen;

3. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "perifere detailhandel toegestaan".

Ingevolge artikel 3 (beschrijving in hoofdlijnen), tweede lid, onder 2.1, onder 2.1.1, voor zover hier van belang, kan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vestiging van een supermarkt uitsluitend worden toegepast op het gedeelte van het bedrijventerrein dat grenst aan de woningbouw aan de Keern. Concreet betreft dit het gedeelte aan de Randweg, gesitueerd tussen de Brakesloot en de Overleek.

Het dient hierbij te gaan om maximaal één nieuwe supermarkt, waarbij als voorwaarde geldt dat de nieuwvestiging er niet toe mag leiden dat de distributieve verhoudingen in (het centrum van) Medemblik worden verstoord.

3.2.    Nu met de vaststelling van het wijzigingsplan toepassing is gegeven aan artikel 4, lid G, aanhef en onder 2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, staat het feit dat het bestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld er niet aan in de weg om voornoemde bepaling op haar verbindendheid te toetsen.

3.3.    Mede gelet op de rechtszekerheid voor belanghebbenden dient in een wijzigingsbevoegdheid in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een wijzigingsbevoegdheid dient derhalve door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbevoegdheid door voldoende objectieve normen wordt begrensd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid.

3.4.    Hetgeen met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt is naar zijn aard beperkt nu in artikel 4, lid G, aanhef en onder 2, onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is bepaald dat de vestiging van ten hoogste één extra supermarkt op het bedrijventerrein mogelijk mag worden gemaakt. De nieuwvestiging van deze supermarkt mag voorts ingevolge artikel 3 (beschrijving in hoofdlijnen), tweede lid, onder 2.1, onder 2.1.1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan de distributieve verhoudingen in (het centrum van) Medemblik niet verstoren.

Ingevolge artikel 4, lid G, aanhef en onder 2, gelezen in verband met artikel 3, tweede lid, onder 2.1, onder 2.1.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan kan de nieuwvestiging van een supermarkt uitsluitend mogelijk worden gemaakt op het gedeelte van het bedrijventerrein dat grenst aan de woningbouw aan de Keern, te weten het gedeelte aan de Randweg, gesitueerd tussen de Brakesloot en de Overleek, voor zover daaraan de aanduiding "perifere detailhandel toegestaan" is toegekend.

Onder deze omstandigheden is voldoende duidelijk in welke gevallen en op welke wijze van de wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Dat in artikel 4, lid G, aanhef en onder 2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan niet is vastgelegd wat, na wijziging van het bestemmingsplan, de maximale oppervlakte is van een te vestigen supermarkt geeft derhalve in het onderhavige geval geen aanleiding voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende begrensd is vanwege het ontbreken van voldoende objectieve normen.

4.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen betogen voorts dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid G, aanhef en onder 1 en 2, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan onverbindend is nu alleen een supermarkt en andere specifieke vormen van detailhandel toelaatbaar worden geacht. Naar zij stellen wordt in het bestemmingsplan geen kenbaar ruimtelijk relevant onderscheid gemaakt tussen de toelaatbaarheid van de vestiging van een supermarkt en andere vormen van detailhandel. Zij betogen dat artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) niet op het bestemmingsplan van toepassing is.

4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat in het bestemmingsplan een uit het oogpunt van de goede ruimtelijke ordening relevant onderscheid is gemaakt ten aanzien van de vestiging van branches van detailhandel. Voorts is volgens het college het Bro van toepassing op het bestemmingsplan.

4.2.    Voor zover het betoog betrekking heeft op artikel 4, lid G, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan overweegt de Afdeling dat met de vaststelling van het wijzigingsplan geen toepassing is gegeven aan deze bepaling, zodat het feit dat het bestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld eraan in de weg staat om voornoemde bepaling op zijn verbindendheid te toetsen.

4.3.    Ingevolge artikel 9.1.4, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een bestemmingsplan, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd. De Invoeringswet Wro trad in werking op 1 juli 2008. Nu het bestemmingsplan voordien ter inzage is gelegd, is artikel 3.1.2 van het Bro, dat zijn grondslag vindt in de Wro, niet van toepassing op het bestemmingsplan. Gelet op het navolgende leidt dit echter niet tot de conclusie dat de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid G, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan onverbindend is.

4.4.    De wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op een bedrijventerrein. Een supermarkt heeft vanwege het aangeboden assortiment in het algemeen een ander verzorgingsgebied en een grotere verkeersaantrekkende werking dan de andere vormen van detailhandel als bedoeld in artikel 1, eenentwintigste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat het uit een oogpunt van een goede ruimtelijk ordening onhoudbaar is met de wijzigingsbevoegdheid wel een supermarkt maar geen andere vormen van detailhandel mogelijk te maken. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat artikel 4, lid G, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid waarmee vormen van perifere detailhandel, zoals omschreven in artikel 1, drieëntwintigste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, mogelijk kunnen worden gemaakt. Gelet hierop en op de terughoudendheid die moet worden betracht bij de toetsing of een planvoorschrift wegens strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening onverbindend moet worden geacht, faalt het betoog.

Ontsluiting terrein

5.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen betogen dat er een privaatrechtelijke belemmering bestaat voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan, nu geen gebruik kan worden gemaakt van de ontsluiting van het terrein van de supermarkt voor vrachtwagens via de inrit van het tankstation dat wordt geëxploiteerd door Koper B.V. Zij stellen dat de exploitant van tankstation Koper B.V. geen medewerking zal verlenen aan het gebruik van de inrit en betogen dat de opzegging door de gemeente van de huurovereenkomst met Koper B.V. niet rechtsgeldig is.

5.1.    Het college stelt dat de gronden waarop het tankstation is gevestigd eigendom zijn van de gemeente. De betreffende gronden worden door de gemeente verhuurd aan Koper B.V. Naast het bedrijfspand van Koper B.V. is een uitweg met hefboom gemaakt die het terrein van het tankstation en het terrein van het voormalige transportbedrijf, waar met het wijzigingsplan de realisatie van een supermarkt mogelijk wordt gemaakt, ontsluit.

5.2.    Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Nu G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen in hun beroepschrift noch ter zitting hebben gemotiveerd waarom de opzegging van de huurovereenkomst door de gemeente onrechtmatig is en in aanmerking genomen dat de gronden waarop het benzinestation is gevestigd in eigendom zijn van de gemeente, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het bestreden besluit een evidente privaatrechtelijke belemmering bestond die de ontsluiting voor vrachtwagens van het terrein van de supermarkt, waarin het vastgestelde wijzigingsplan voorziet, belemmert.

Parkeerplaatsen

6.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen vrezen dat het wijzigingsplan leidt tot parkeeroverlast op omliggende terreinen en onveilige situaties op de openbare weg, omdat daar zal worden geparkeerd. Zij voeren hiertoe aan dat het college een onjuiste parkeernorm heeft gehanteerd. G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen betogen dat voorts niet wordt voldaan aan de door het college gehanteerde parkeernorm op grond waarvan 46 parkeerplaatsen voor bezoekers nodig zouden zijn, nu in de praktijk onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen stellen in de huidige situatie reeds parkeeroverlast te ondervinden vanwege een tekort aan parkeerplaatsen bij de bestaande DEEN-supermarkt. Zij stellen dat bezoekers van de DEEN-supermarkt zullen uitwijken naar de parkeerplaats bij de te realiseren supermarkt, waardoor er niet genoeg parkeerplaatsen zullen zijn voor de laatstgenoemde supermarkt.

6.1.    Het college deelt niet de vrees dat het plan tot parkeeroverlast op openbare of private terreinen zal leiden. Het plan voorziet in de realisatie van een supermarkt van 1016 m² zodat volgens de gemeentelijke parkeernorm 46 parkeerplaatsen nodig zijn. Nu het plan voorziet in 49 parkeerplaatsen, wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm en ook aan de parkeernorm die wordt aanbevolen door van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW), aldus het college.

6.2.    Ingevolge artikel 4, lid A, onder 1, 3 en 4, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de onderhavige gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven van onderscheiden aard, met de daarbij behorende ontsluitingswegen en paden en parkeervoorzieningen.

Blijkens de plantoelichting is met het wijzigingsplan beoogd te voorzien in de realisatie van 49 parkeerplaatsen.

6.3.    Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de verkeersgevolgen vanwege de realisatie van een supermarkt. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het op 3 juni 2010 uitgebrachte rapport "Bouwplan Aldi Medemblik Verkeersaspecten", dat in opdracht van Burgland Projectontwikkeling B.V. is verricht door Goudappel Coffeng (hierna: het verkeersrapport). De gemeente Medemblik hanteert volgens het verkeersrapport een parkeernorm van 4,5 parkeerplaatsen per 100 m² bvo, welke norm geldt voor de bezoekers en het personeel samen. Volgens het verkeersrapport zijn op grond van deze gemeentelijke parkeernorm 46 parkeerplaatsen nodig voor de in het plan voorziene supermarkt van 1016 m² bvo.

Volgens het verkeersrapport zijn voor de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt van 1016 m² bvo volgens de CROW-norm 25,40 tot 40,72 parkeerplaatsen nodig. Daarbij is uitgegaan van de parkeerkencijfers uit publicatie 182, "Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering" van het CROW. Deze publicatie maakt onderscheid naar een niveau van stedelijkheid en naar de ligging van het betrokken gebied binnen de bebouwde kom. In het verkeersrapport is de kern Medemblik beschouwd als matig stedelijk. Voorts is uitgegaan van een ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom in de zone "schil/overloopgebied". Daarbij is gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers voor wijk, buurt- en dorpscentra, waaronder mede een supermarkt wordt begrepen.

6.4.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat, zoals in de door hen overgelegde berekening, de kern Medemblik moet worden beschouwd als niet-stedelijk gebied en dat moet worden uitgegaan van de parkeerkencijfers voor grootschalige detailhandel. Anders dan G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen betogen, gelden de parkeerkencijfers van CROW publicatie 182 niet alleen voor bezoekers van de supermarkt en behoeft derhalve niet afzonderlijk te worden voorzien in parkeerplaatsen voor het personeel. Hetgeen G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben aangevoerd, geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het verkeersrapport heeft mogen baseren.

Het college heeft onweersproken gesteld dat geen te krappe bocht is voorzien, maar dat de parkeerplaatsen haaks op de weg zullen worden gerealiseerd. De omstandigheid dat wellicht van één parkeerplaats geen gebruik kan worden gemaakt vanwege de aanwezigheid van een nooduitgang is niet van belang nu ook in dat geval ruimschoots aan de volgens het verkeersrapport berekende gemeentelijke parkeernorm en de maximale CROW-norm kan worden voldaan. De omstandigheid dat de Aldi op haar website een advertentie heeft geplaatst voor winkelruimtes van 800 tot 1200 m² met ongeveer 100 parkeerplaatsen is, wat daar ook van zij, evenmin van belang nu het wijzigingsplan de realisatie van een supermarkt mogelijk maakt en niet specifiek voorziet in een Aldi-supermarkt.

Nu volgens het verkeersrapport op het terrein van de supermarkt in de parkeerbehoefte van de supermarkt kan worden voorzien, heeft het college met bestaande parkeeroverlast vanwege de DEEN-supermarkt, wat daar ook van zij, geen rekening behoeven te houden.

In hetgeen G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het plan tot onaanvaardbare parkeeroverlast zal leiden. Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

7.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen betogen dat door het plan een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Zij betwisten de conclusie van het verkeersrapport dat geen specifiek onderzoek naar de verkeersveiligheid behoeft te worden verricht. In dat verband voeren zij aan dat in het verkeersrapport is uitgegaan van een te lage verkeersaantrekkende werking, nu bij de berekening van het aantal verkeersbewegingen moet worden uitgegaan van de zone "rest bebouwde kom" en niet van "schil/overloopgebied". Zij betogen dat bij het berekenen van de verkeersintensiteit moet worden uitgegaan van een zogenoemd worst case-scenario en stellen dat in het luchtkwaliteitonderzoek, dat is verricht ten behoeve van een eerdere versie van het wijzigingsplan, een toename van 2.100 mvt/etmaal werd verwacht door de komst van een supermarkt.

G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen stellen dat bij de DEEN-supermarkt reeds een verkeersonveilige situatie is. Zij wijzen op diverse onveilige situaties die voortvloeien uit het bouwplan, met name vanwege het manoeuvreren van vrachtwagens en het kruisen van tegemoetkomend verkeer. Ook wijzen zij erop dat volgens het verkeersrapport nader onderzoek moet worden verricht naar de inrijdende en vertrekkende vrachtwagens.

7.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een bestaande verkeersonveilige situatie en dat de komst van een supermarkt die via de Breek op de Randweg wordt ontsloten hier geen verandering in brengt. Naar het college stelt is ter plaatse voldoende ruimte en overzicht voor het veilig manoeuvreren van vrachtwagens en is het kruisen van rijstroken met tegemoetkomend verkeer en het achteruitsteken en wegrijden van vrachtwagens op een bedrijventerrein niet ongewoon. In het verkeersonderzoek is uitgegaan van de zone "schil/overloopgebied", nu de afstand tot het hart van het centrum hemelsbreed 630 meter bedraagt, aldus het college.

7.2.    Volgens hoofdstuk 3 van het verkeersrapport houdt de verkeersveiligheid geen verband met de verkeersintensiteit, behalve op wegen die zwaarbelast of overbelast zijn. De Randweg zou bij 10.000 tot 12.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) zwaarbelast zijn, de Breek bij 2.000 mvt/etmaal. De verkeersintensiteit op het meest zwaarbelaste deel van de Breek bedraagt na de realisatie van de in het wijzigingsplan voorziene supermarkt 1.200 mvt/etmaal. Deze verkeersintensiteit is zo ruim onder de genoemde grens van 2.000 mvt/etmaal, dat specifiek veiligheidsonderzoek geen bruikbare informatie zal opleveren. Ongevallen zijn dan toevalstreffers. Op het parkeerterrein zullen voornamelijk kleine blikschades vanwege onzorgvuldig in- en uitrijden voorkomen, aldus het verkeersrappport.

Bij de berekening van de voornoemde verkeersintensiteiten is in het verkeersrapport uitgegaan van de kengetallen uit publicatie 272, 'Verkeersgeneratie voorzieningen - kengetallen gemotoriseerd verkeer' het CROW en de ligging van de supermarkt in de stedelijke zone "schil/overloopgebied".

Volgens de bijlage bij het verkeersrapport is uitgegaan van de zone "schil/overloopgebied" nu de supermarkt is gelegen binnen de eerste autoring rond het centrum, op loopafstand van het centrum via de belangrijkste invalsroute vanuit het zuiden en voorts op minder dan 1.000 meter van het hart van het centrum, welke afstand hemelsbreed wordt gemeten. Daarmee wordt volgens het verkeersrapport voldaan aan de drie relevante vuistregels voor de stedelijke zone "schil/overloopgebied". In de door G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen gestelde omstandigheid dat de afstand van de supermarkt tot het hart van het centrum van Medemblik met de auto 1.100 meter bedraagt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij de berekening van de verkeersintensiteit niet van de stedelijke zone "schil/overloopgebied" mocht worden uitgegaan.

In het luchtkwaliteitonderzoek dat is verricht ten behoeve van een eerdere versie van het wijzigingsplan wordt uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van de supermarkt van 2.080 mvt/etmaal. In de geactualiseerde versie van dit luchtkwaliteitonderzoek is in tabel 3 evenwel aangesloten bij de in het verkeersrapport berekende verkeersaantrekkende werking van 1.017 mvt/etmaal. Volgens het geactualiseerde luchtkwaliteitonderzoek is de in het verkeersrapport berekende verkeerstoename een worst-case benadering. Derhalve moet worden aangenomen dat in het oorspronkelijke luchtkwaliteitrapport van een onjuiste verkeersaantrekkende werking was uitgegaan. Hetgeen G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat in het verkeersrapport is uitgegaan van een onjuiste verkeersintensiteit, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college zich niet op het verkeersrapport heeft mogen baseren.

7.3.    In deze procedure ligt het wijzigingsplan ter beoordeling voor. De bezwaren van G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen ten aanzien van de inrichting van de parkeerplaats zoals die is weergegeven op de bouwtekening, vallen derhalve buiten het kader van deze procedure.

Volgens pagina 3 van het verkeersrapport is het straatje ten westen van de supermarkt voor de inrijdende vrachtwagens tamelijk smal en is hiervoor nog een nadere detaillering nodig. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hieruit volgt dat de inrichting van het betreffende straatje nader moet worden bezien en niet dat in zoverre nader onderzoek in het kader van de wijzigingsplanprocedure noodzakelijk is.

De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid niet aan de vaststelling van het plan in de weg staat en dat nader onderzoek naar de verkeersveiligheid niet noodzakelijk is.

Akoestisch onderzoek

8.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen vrezen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de bedrijfswoningen aan de Breek 1 en 7 en de Randweg 13 (hierna: de bedrijfswoningen) zal worden aangetast vanwege de onevenredige geluidhinder die naar zij stellen zal optreden als gevolg van de in het plan voorziene supermarkt. Zij voeren hiertoe aan dat in het op 31 mei 2010 uitgebrachte rapport "Akoestisch onderzoek voor de op te richten Aldi-vestiging te Medemblik", dat in opdracht van Burgland Projectontwikkeling Regio West B.V. is verricht door Cauberg-Huygen (hierna: het akoestisch rapport) is uitgegaan van onjuiste verkeersintensiteiten, nu daarvoor is aangesloten bij het verkeersrapport.

G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen stellen voorts dat in het akoestisch rapport slechts rekening is gehouden met het verkeer dat van en naar de supermarkt gaat, terwijl de geluidbelasting vanwege het totale wegverkeer moet worden beoordeeld. Uit het akoestisch rapport kan dan ook niet worden afgeleid dat voor de betrokken woningen het in de circulaire "Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m." (hierna: de Schrikkelcirculaire) genoemde maximale binnenniveau van 35 dB(A) niet wordt overschreden, aldus G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen.

Volgens G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen wordt in het akoestisch rapport ten onrechte gesteld dat de realisatie van een supermarkt leidt tot een verbetering van de akoestische kwaliteit ten opzichte van de situatie toen het transportbedrijf nog ter plaatse aanwezig was.

8.1.    Het college stelt dat de te realiseren supermarkt een meldingplichtige inrichting is die onder de werking van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim) valt. Het college stelt voorts dat volgens het akoestisch rapport het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast vanwege de geluidhinder die wordt veroorzaakt door het verkeer van en naar de supermarkt en dat dit door het wijzigingsplan zelfs wordt verbeterd. Het college voert daartoe aan dat het voorheen aanwezige transportbedrijf een bedrijf was van categorie 3.2 als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), met een potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking van goederenvervoer. Een supermarkt is volgens het college een bedrijf van categorie 1 in de zin van de VNG-brochure, met een potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking van personenvervoer.

8.2.    Ten behoeve van het wijzigingsplan is in het kader van het Barim onderzoek gedaan naar de geluidniveaus ten gevolge van de te realiseren supermarkt op de nabijgelegen woningen en zonebewakingspunten. Daarnaast is de geluidbelasting vanwege het verkeer van en naar de supermarkt onderzocht, waartoe aansluiting is gezocht bij de Schrikkelcirculaire. Voorts is onderzocht of gelet op deze geluidbelasting sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het akoestisch rapport.

Volgens het akoestisch rapport kan door de supermarkt worden voldaan aan de normen van het Barim.

Voorts wordt in het akoestisch rapport geconcludeerd dat vanwege het verkeer van en naar de supermarkt de in de Schrikkelcirculaire genoemde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van de bedrijfswoningen aan Breek 1 en 7 wordt overschreden. Deze overschrijding ligt volgens het akoestisch rapport ruimschoots binnen de bandbreedte van 50 tot 65 dB(A) die in de Schrikkelcirculaire wordt gehanteerd. In de dagperiode bedraagt het equivalente geluidniveau ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer op deze woningen 52 dB(A) respectievelijk 51 dB(A). Daarnaast is deze overschrijding volgens het akoestisch rapport zo gering dat zonder nader akoestisch onderzoek ervan mag worden uitgegaan dat de maximale binnenwaarde van 35 dB(A) wordt gewaarborgd, nu de gevelwering van de betreffende woningen gelet op de kennelijke staat daarvan ruimschoots meer zal zijn dan 17 dB(A).

Volgens het akoestisch rapport wordt met het wijzigingsplan een supermarkt mogelijk gemaakt waar in het verleden een transportbedrijf was gevestigd. De bestaande bestemming bood ruimte voor een substantiële hoeveelheid voertuigbewegingen met zware vrachtwagens van en naar het transportbedrijf. Dergelijke voertuigbewegingen hebben een relatief hoog geluidniveau. De hoeveelheid voertuigbewegingen van zware vrachtwagens wordt door het wijzigingsplan substantieel verminderd. Hoewel daarvoor in de plaats een zekere ritgeneratie met personenvoertuigen in de plaats komt, lig het geluidniveau van personenvoertuigen aanmerkelijk lager dan het geluidniveau van vrachtwagens. Geconcludeerd wordt dat het wijzigingsplan in akoestische zin gunstige gevolgen heeft en derhalve strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

8.3.    Niet in geschil is dat door de in het plan voorziene supermarkt kan worden voldaan aan de normen van het Barim.

Nu in het akoestisch rapport is aangesloten bij de in het verkeersrapport berekende verkeersintensiteit, ziet de Afdeling gelet op hetgeen in 7.2 is overwogen geen aanleiding voor het oordeel dat in het akoestisch rapport is uitgegaan van een onjuiste verkeersintensiteit.

In de Schrikkelcirculaire worden aanbevelingen gedaan voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een inrichting als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer. Niet in geschil is dat in het onderhavige geval bij de beoordeling van de geluidhinder die wordt veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de supermarkt aansluiting mocht worden gezocht bij de geluidwaarden die worden aanbevolen in de Schrikkelcirculaire.

G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben niet betwist dat de geluidhinder die wordt veroorzaakt ten gevolge van het wegverkeer van en naar de te realiseren supermarkt de in de Schrikkelcirculaire genoemde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van de bedrijfswoningen aan Breek 1 en 7 weliswaar overschrijdt, maar ruimschoots binnen de bandbreedte van 50 tot 65 dB(A) blijft. Zij hebben niet met een deskundigenadvies of andere objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat voor de bedrijfswoningen de in de Schrikkelcirculaire gehanteerde maximale binnenwaarde van 35 dB(A) niet kan worden gewaarborgd. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich op basis van het akoestisch rapport ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geluidbelasting op de bedrijfswoningen lager is dan de geluidwaarden die volgens de Schrikkelcirculaire toelaatbaar zijn.

Anders dan G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen kennelijk veronderstellen, wordt in de Schrikkelcirculaire in het kader van de vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer geadviseerd de bijdrage van de geluidbelasting van het verkeer van en naar de inrichting niet op te tellen bij het overige wegverkeer. Overigens bevatten de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanwijzingen om aan te nemen dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de bedrijfswoningen, die onweersproken op een gezoneerd bedrijventerrein zijn gelegen, een onaanvaardbaar niveau zal bereiken. Dat de in het wijzigingsplan voorziene supermarkt, zoals G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen stellen, vanuit akoestisch oogpunt mogelijk ongunstiger is voor de bedrijfswoningen dan het voorheen ter plaatse gevestigde transportbedrijf geeft, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening nu daardoor, gezien het vorenstaande, door het wijzigingsplan geen zodanige geluidhinder op de bedrijfswoningen wordt veroorzaakt dat het college deze in redelijkheid niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

9.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen betogen dat onvoldoende is aangetoond dat het wijzigingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is. Zij voeren in dit verband aan dat niet duidelijk is of de initiatiefnemer de kosten van de realisatie van het plan zal kunnen dragen. Voorts voeren zij aan dat onzeker is of er voldoende marktruimte beschikbaar is voor de exploitatie van een supermarkt, nu het distributief planologisch onderzoek (hierna: dpo) achterhaald is vanwege de economische crisis.

9.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat voldoende is onderzocht of het plan financieel en economisch uitvoerbaar is. Het college stelt dat ten behoeve van het wijzigingsplan een dpo is uitgevoerd en dat bij de actualisatie daarvan is gebleken dat het dpo nog steeds een goede onderbouwing is van de beschikbare marktruimte. Voorts stelt het college dat de initiatiefnemer meerdere vestigingen van de betreffende supermarktketen exploiteert, hetgeen een voldoende solide basis vormt om ook op de onderhavige locatie garant te kunnen staan voor een uitvoerbaar bouwplan. Het geven van een cijfermatige onderbouwing van gemeentewege is daarom niet relevant, aldus het college.

9.2.    Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid en onder f, van het Bro, gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

9.3.    Uit de plantoelichting volgt dat uit het in januari 2007 vastgestelde rapport "Ruimte voor dagelijkse detailhandel in Medemblik, distributieplanologische analyse 2007" en het in september 2010 uitgebrachte rapport "Ruimte voor dagelijkse detailhandel in Medemblik 2010, actualisatie van onderzoek uit 2007", die beide in opdracht van de gemeente Medemblik zijn verricht door i&o research, naar voren is gekomen dat er ruimte is om het winkelaanbod in de dagelijkse sector van Medemblik uit te breiden met ongeveer 950 m² verkoopvloeroppervlakte en dat deze ruimte kan worden ingevuld met de realisatie van een supermarkt ter plaatse van Randweg 17.

In paragraaf 1.3 van het geactualiseerde dpo is beschreven dat ten behoeve van de analyse van het supermarktaanbod in Medemblik gebruik is gemaakt van de gegevens uit 2009 die eerder zijn gebruikt in het kader van de detailhandelsvisie Wervershoof, Andijk en Medemblik (hierna: de detailhandelsvisie). Voor de analyse van de verzorgingsfunctie is gebruik gemaakt van het koopstromenonderzoek dat in 2003 onder 8.000 huishoudens in de toenmalige 13 gemeenten van West-Friesland is verricht. Dit koopstromenonderzoek is het meest recente onderzoek naar de kooporiëntatie van de inwoners van Medemblik op de eigen winkelvoorzieningen en die van de omliggende kernen van de dagelijkse sector. Voorts is de kooporiëntatie in West-Friesland in 2007 modelmatig geschat. Om het draagvlak voor de dagelijkse sector te beoordelen is verder gebruik gemaakt van aanvullende cijfers uit de detailhandelsvisie. De huidige marktruimte is berekend aan de hand van de vraag en aanbod verhoudingen. Daarbij is een schatting gemaakt van de toeristische bestedingen in het dagelijkse segment, zodat een reële berekening van de marktruimte ontstaat. In het geactualiseerde dpo wordt geconcludeerd dat de conclusie uit het dpo dat er marktruimte is voor de vestiging van een discountsupermarkt, nog steeds geldig is.

G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door het college aan het plan ten grondslag gelegde gegevens op relevante punten zodanig verouderd zijn dat het college zich niet in redelijkheid op het dpo en de actualisatie daarvan heeft kunnen baseren. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende marktruimte bestaat voor de te realiseren supermarkt. Nu voorts niet aannemelijk is dat de initiatiefnemer de kosten van de realisatie en exploitatie van de met het wijzigingsplan mogelijk gemaakte supermarkt niet zou kunnen dragen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel-economisch uitvoerbaar is.

Alternatievenonderzoek

10.    G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar een alternatieve locatie voor de supermarkt, nu de concrete toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ernstige bezwaren met zich brengt.

10.1.    Het college dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft het college beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Gelet op de voorgaande overwegingen is niet aannemelijk gemaakt dat de concrete toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ernstige bezwaren met zich brengt. Voorts hebben G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen in hun beroepschriften geen concrete alternatieve locaties voor de realisatie van een supermarkt aangedragen. Hetgeen zij hebben aangevoerd geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek naar alternatieve locaties voor de nieuwvestiging van een supermarkt is verricht.

Herhalen zienswijzen

11.    Ten aanzien van de luchtkwaliteit hebben G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen zich in hun beroepschriften beperkt tot het in zoverre herhalen van de zienswijze van G. Noor Vastgoed en anderen. Ten aanzien van de belangenafweging en het betoog dat het wijzigingsplan in strijd is met de beschrijving in hoofdlijnen van artikel 3 van het bestemmingsplan hebben G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen zich in hun beroepschriften beperkt tot het in zoverre herhalen van de zienswijze van de Vereniging en anderen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit in zoverre onjuist is.

Conclusie

12.    In hetgeen G. Noor Vastgoed en anderen en de Vereniging en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn ongegrond.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Vreugdenhil

voorzitter    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012

59-743.