Home

Raad van State, 18-07-2012, BX1816, 201106477/1/A3

Raad van State, 18-07-2012, BX1816, 201106477/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluiten van 28 april 2009 heeft de korpschef de aan [appellant sub 2] verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden ingetrokken en deze toestemming voor de toekomst onthouden.

Uitspraak

201106477/1/A3.

Datum uitspraak: 18 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland,

2.    [appellant sub 2], wonend te Heemskerk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2011 in zaak nr. 09/4480 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

de korpschef.

1.    Procesverloop

Bij besluiten van 28 april 2009 heeft de korpschef de aan [appellant sub 2] verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden ingetrokken en deze toestemming voor de toekomst onthouden.

Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft de korpschef het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 7 januari 2010 heeft de korpschef [appellant sub 2] de door hem verzochte toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten alsnog verleend.

Bij brief van 26 april 2010 heeft [appellant sub 2] het door hem tegen het besluit van 17 augustus 2009 ingestelde beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht de korpschef te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten en van door hem geleden schade.

Bij uitspraak van 25 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank deze verzoeken afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de korpschef bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 8 juli 2011. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 4 augustus 2011.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2012, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M.H.E. Mathon, werkzaam bij de politieregio, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 8:73a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover thans van belang, kan, ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van deze wet veroordelen tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.

    Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, voor zover thans van belang, kan, ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van deze wet in de kosten worden veroordeeld.

    Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr), voor zover thans van belang, stelt een beveiligingsorganisatie geen personen te werk, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie, dan wel een onderdeel daarvan, is gevestigd.

    Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, wordt de toestemming, bedoeld in het tweede lid, onthouden, indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.

    Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, kan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, worden ingetrokken, indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden, op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.

    Volgens paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus wordt de toestemming aan personen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr onthouden, indien op grond van omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.

2.2.    In het besluit van 17 augustus 2009 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 2] de nodige betrouwbaarheid mist om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat [appellant sub 2] als portier, dan wel uitsmijter bij een uitgaansgelegenheid betrokken is geweest bij twee incidenten op 6 en 27 oktober 2007, waarbij geweld is toegepast en personen gewond zijn geraakt.

    Aan het besluit van 7 januari 2010 heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat na weging van door [appellant sub 2] overgelegde nieuwe informatie niet onomstotelijk is komen vast te staan dat zijn rol bij voormelde incidenten zo is geweest als in de besluiten van 28 april 2009 is gesteld.

2.3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef met het besluit van 7 januari 2010 ten minste gedeeltelijk aan het beroep van [appellant sub 2] is tegemoetgekomen. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant sub 2] het beroep heeft ingesteld, omdat volgens hem de korpschef er ten onrechte vanuit ging dat hij een bepaalde rol bij de incidenten van 6 en 27 oktober 2007 had vervuld en omdat hij de intrekking en de onthouding van de toestemming ongedaan wilde maken. Uit het besluit van 7 januari 2010 volgt dat de korpschef zijn standpunt met betrekking tot de rol van [appellant sub 2] bij de incidenten, zoals opgenomen in het besluit van 17 augustus 2009, heeft herzien en de [appellant sub 2] aanvankelijk onthouden toestemming alsnog heeft verleend. De onrechtmatigheid van het besluit van 17 augustus 2009 is hiermee gegeven, aldus de rechtbank. Zij heeft [appellant sub 2]' verzoeken om vergoeding van door hem geleden schade en van proceskosten echter afgewezen.

Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant sub 2] de door hem gestelde schade niet aannemelijk heeft gemaakt en dat hij voorts geen proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, nu hij zelf het beroepschrift heeft ingediend en de door zijn gemachtigde verrichte handelingen niet vallen onder de in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen proceshandelingen waarop een veroordeling in de kosten van rechtsbijstand betrekking kan hebben.

2.4.    De Afdeling zal het hoger beroep van de korpschef, dat het meest verstrekkend is, eerst beoordelen.

2.5.    De korpschef betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de in het besluit van 17 augustus 2009 gehandhaafde intrekking en onthouding van de toestemming is gebaseerd op de op dat moment bij hem bekende feiten en omstandigheden, blijkend uit de processen-verbaal ter zake van de incidenten van 6 en 27 oktober 2007, waarbij [appellant sub 2] onderscheidenlijk van mishandeling en van openlijke geweldpleging werd verdacht. Hij stelt dat [appellant sub 2] in december 2009 nieuwe gegevens ter zake van deze incidenten onder zijn aandacht heeft gebracht, die voordien bij hem niet bekend waren en dat ook niet konden zijn. Dat deze gegevens ertoe hebben geleid dat opnieuw toestemming aan [appellant sub 2] is verleend, maakt daarom niet dat het besluit van 17 augustus 2009 onrechtmatig is, aldus de korpschef.

2.5.1.    Gelet op het verband dat in het besluit van 7 januari 2010 met de besluiten van 28 april 2009 en 17 augustus 2009 wordt gelegd, dient dit als een nieuw besluit op bezwaar te worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarom terecht beoordeeld of de korpschef met dit besluit aan het beroep van [appellant sub 2] is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:73a, eerste lid, van de Awb en artikel 8:75a, eerste lid, van deze wet. Van tegemoetkomen in deze zin is slechts sprake indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een kostenveroordeling.

    De korpschef heeft aan het besluit van 7 januari 2010 ten grondslag gelegd dat op grond van in december 2009 bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen over het incident op 27 oktober 2007 onduidelijkheid over [appellant sub 2]' rol daarbij is komen te bestaan. Deze onduidelijkheid kan niet worden opgehelderd, omdat een aantal getuigen naar het buitenland is vertrokken en daarom niet nader gehoord kan worden. Voorts heeft [appellant sub 2] in december 2009 foto's overgelegd van de uitgaansgelegenheid waar het incident op 6 oktober 2007 heeft plaatsgevonden. Gelet op deze foto's kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat [appellant sub 2]' rol bij dat incident zo is als in de, bij het besluit van 17 augustus 2009 gehandhaafde, besluiten van 28 april 2009 op grond van de door de aangever en getuigen afgelegde verklaringen is gesteld, aldus de korpschef.

    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat met het feit dat de korpschef in het besluit van 7 januari 2010 zijn standpunt zoals neergelegd in het besluit van 17 augustus 2009 heeft herzien, de onrechtmatigheid van het laatstgenoemde besluit niet is gegeven, omdat de korpschef dat op grond van nieuwe informatie heeft gedaan. De korpschef heeft bij het besluit van 17 augustus 2009 in de toen aanwezige gegevens met betrekking tot de beide incidenten, met name de in processen-verbaal opgenomen aangiftes en getuigenverklaringen over deze incidenten, in redelijkheid voldoende grond kunnen zien om aan te nemen dat [appellant sub 2] daarbij betrokken is geweest en zich op het standpunt te stellen dat de betrouwbaarheid van [appellant sub 2] niet boven elke twijfel verheven was, te meer nu op dat moment ter zake van deze incidenten een strafrechtelijke vervolging tegen [appellant sub 2] was ingesteld en jegens hem derhalve een serieuze verdenking van mishandeling en openlijke geweldpleging bestond.

Dit brengt mee dat de korpschef niet aan [appellant sub 2] is tegemoetgekomen in de zin van de artikelen 8:73a en 8:75a van de Awb en derhalve niet veroordeeld kan worden in diens proceskosten en de door hem geleden schade.

    Het betoog van de korpschef slaagt.

2.6.    Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep van [appellant sub 2] tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoeken om vergoeding van proceskosten en van door hem geleden schade, niet slagen.

De Afdeling komt daarom aan bespreking van dat hoger beroep niet toe.

2.7.    Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het hoger beroep van de korpschef is gegrond. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.

w.g. Roemers    w.g. Langeveld-Mak

voorzitter           ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012

317-598.