Home

Raad van State, 19-01-2011, BP1361, 201005446/1/H2

Raad van State, 19-01-2011, BP1361, 201005446/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 januari 2011
Datum publicatie
19 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BP1361
Zaaknummer
201005446/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij onderscheiden besluiten van 29 oktober 2008 heeft de raad drie verzoeken van [appellant] om een toevoeging afgewezen.

Uitspraak

201005446/1/H2.

Datum uitspraak: 19 januari 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 april 2010 in zaken nrs. 09/1821, 09/1822 en 09/1826 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 29 oktober 2008 heeft de raad drie verzoeken van [appellant] om een toevoeging afgewezen.

Bij onderscheiden besluiten van 15 april 2009 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 april 2010, verzonden op 21 april 2010, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.

2.2. [appellant] heeft verzocht om toevoegingen ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat voor het maken van bezwaar in drie belastingzaken. De geschillen hebben betrekking op de aan [appellant] opgelegde belastingaanslag van 5 september 2008 inzake inkomstenbelasting over het jaar 2001, het vervallen van uitstel van betaling van een eerdere aanslag inkomstenbelasting over 2001 en de intrekking van uitstel van betaling van verscheidene belastingaanslagen over de jaren 2001, 2004, 2006 en 2007.

Bij de besluiten van 29 oktober 2008, zoals gehandhaafd bij de besluiten op bezwaar van 15 april 2009, heeft de raad de drie aanvragen afgewezen. In de besluiten op bezwaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de bezwaren in deze belastingzaken uitsluitend betrekking hebben op geschillen van feitelijke of rekenkundige aard en dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid die het verlenen van de gevraagde toevoegingen rechtvaardigt.

De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat juridische bijstand niet nodig is, nu de kwesties, waarvoor rechtsbijstand is verzocht, reeds door de boekhouder van [appellant] aan de orde zijn gesteld in een bij de Belastingdienst ingediend rapport van 28 september 2008 en [appellant] niet heeft aangetoond op welke grond ook juridische bijstand nodig is in dit stadium van de procedure.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet kon worden volstaan met het indienen van het rapport van 28 september 2008, aangezien dit rapport, dat een verzoek om herziening van de belastingaanslag over 2001 behelsde, door de Belastingdienst niet kon worden aangemerkt als bezwaarschrift en dus niet kon leiden tot aanvang van de drie procedures waarvoor om toevoeging is verzocht. Alleen al om dit te onderkennen was volgens [appellant] juridische bijstand vereist. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of de raad de gevraagde toevoegingen had moeten verlenen wegens de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van de zaken.

2.3.1. Niet in geschil is dat de gevraagde toevoegingen betrekking hebben op belastinggeschillen van feitelijke of rekenkundige aard als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt en dat zij ingevolge het tweede lid van dat artikel alleen kunnen worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van die zaken daartoe aanleiding geeft. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat hiervan sprake is. In beroep heeft [appellant] dit standpunt betwist, zodat ter toetsing aan de rechtbank voorlag, of de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.

2.3.2. Op verzoek van de Commissie voor bezwaar heeft [appellant] bij brief van 25 maart 2009 een nadere toelichting gegeven op zijn standpunt dat de drie belastingzaken een zodanig juridisch gehalte hebben, dat toevoeging van een advocaat gerechtvaardigd is. De zaak over de belastingaanslag van 5 september 2008 is volgens [appellant] juridisch ingewikkeld, omdat daarin aan de orde is in hoeverre hij kan worden aangesproken voor het betalen van belastingafdrachten die betrekking hebben op een periode waarin hij geen beherend vennoot was van de commanditaire vennootschap Emergo Transport C.V. en in hoeverre het aan de Belastingdienst is om te bepalen of bepaalde activiteiten van hem als hobbymatig dan wel bedrijfsmatig moeten worden aangemerkt. Dit brengt volgens [appellant] met zich dat het uitstel van betaling dat is verleend voor een eerdere aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2001 niet mag komen te vervallen. Een langer uitstel ligt voorts voor de hand, nu ten aanzien van deze aanslag nog een beroepsprocedure bij de rechtbank aanhangig is. Ook bij de intrekking van het uitstel van betaling voor de verscheidene belastingaanslagen over de jaren 2001, 2004, 2006 en 2007 heeft de Belastingdienst geen rekening gehouden met het vorenstaande noch met het feit dat tegen de aanslagen over het jaar 2004 een bezwaarprocedure loopt, aldus [appellant].

Hieruit volgt evenwel niet dat sprake is van een bijzondere juridische ingewikkeldheid. De stelling dat in de belastingzaken aan de orde was in hoeverre de Belastingdienst bevoegd is te bepalen hoe bepaalde activiteiten moeten worden geduid en in hoeverre [appellant] kan worden aangesproken voor belastingaanslagen die betrekking hebben op een periode waarin hij geen beherend vennoot was, is door de raad als zodanig terecht onvoldoende bevonden voor de conclusie dat de zaken zodanig juridisch van aard zijn en betrekking hebben op de toepassing of uitleg van rechtsregels, dat zij bijzonder ingewikkeld zijn. Ook uit de omstandigheid dat ten aanzien van een aantal belastingaanslagen, ten behoeve waarvan uitstel van betaling is verleend, een bezwaar- of beroepsprocedure aanhangig is, volgt dit niet zonder meer. Voorts kan uit de nadere toelichting van [appellant] niet worden afgeleid dat sprake is van een bijzondere feitelijke ingewikkeldheid.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond op welke grond in dit stadium van de procedure in de belastingzaken juridische bijstand nodig was en heeft de rechtbank de beroepen terecht ongegrond verklaard.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011

18-686.