Home

Raad van State, 21-04-2010, BM1783, 200905418/1/H1

Raad van State, 21-04-2010, BM1783, 200905418/1/H1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 april 2010
Datum publicatie
21 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BM1783
Zaaknummer
200905418/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 januari - kennelijk bedoeld - 2007, voor zover thans van belang, heeft het college Runner Truck op straffe van een dwangsom gelast de op het perceel Kruisweg 459 te Hoofddorp (hierna: het perceel) aanwezige portocabin, container en reclamebord te verwijderen en verwijderd te houden.

Uitspraak

200905418/1/H1.

Datum uitspraak: 21 april 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Runner Truck Lease & Rental B.V. (hierna: Runner Truck), gevestigd te Rotterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 juni 2009 in

zaak nr. 08/6701 in het geding tussen:

Runner Truck

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college).

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 januari - kennelijk bedoeld - 2007, voor zover thans van belang, heeft het college Runner Truck op straffe van een dwangsom gelast de op het perceel Kruisweg 459 te Hoofddorp (hierna: het perceel) aanwezige portocabin, container en reclamebord te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college het door Runner Truck daartegen gemaakte bezwaar ten aanzien van het reclamebord gegrond verklaard, ten aanzien van de portocabin en container ongegrond en haar op straffe van een dwangsom van € 4.000,00 ineens gelast de portocabin en de container binnen twee maanden te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij uitspraak van 15 juni 2009, verzonden op 16 juni 2009, heeft de rechtbank het door Runner Truck daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Runner Truck bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2010, waar Runner Truck, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Slooten-Benders en G. Bijlenga, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Runner Truck verhuurt en least vracht- en bedrijfswagens aan met name aan Schiphol gebonden ondernemingen. Het perceel wordt gebruikt als parkeerterrein en uitgiftepunt voor deze voertuigen. De portocabin dient als uitgiftebalie annex kantoor, de container, waarin onderdelen en gereedschap zijn opgeborgen, als servicepunt voor onderhoud van het wagenpark.

2.2. De portocabin en de container zijn geplaatst, zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend. Niet in geschil is dat het college daartegen handhavend kon optreden.

2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Hoek en Rozenburg", rust op het deel van het perceel waarop de container is geplaatst de bestemming "tuinen en erven" en op het deel van het perceel waarop de portocabin is geplaatst de bestemming "bebouwing met eengezinshuizen" met als toevoeging "WCKBT", hetgeen betekent dat een winkel, kleinbedrijf, horecabedrijf, kantoor of praktijkruimte is toegestaan.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het als bestemmingsplan aan te merken besluit "Aanvulling/Aanpassing van uitwerkingsplanvoorschriften en bestemmingsplanvoorschriften", voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor tuinen en erven aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven met de daarbij behorende bouwwerken en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "eengezinshuizen" aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen, daarbij behorende aangebouwde bijgebouwen en open terreinen.

Voorts geldt ter plaatse het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling" (hierna: Paraplubestemmingsplan LIB).

Ingevolge artikel II, tweede lid, onder a, van de voorschriften van dat plan wordt onder de veiligheidssloopzone verstaan: de zones rond de kop van elke baan waarbinnen uit overwegingen van het veilig functioneren van het vliegverkeer op de luchthaven in principe geen bebouwing is toegestaan, zoals aangegeven in artikel IV, eerste lid.

Ingevolge artikel III, eerste lid, onder a, voor zover thans van belang, is het van toepassing op het bestemmingsplan

"De Hoek en Rozenburg", voor zover de bestemmingen en voorschriften van dat bestemmingsplan strijdig zijn met het op 20 februari 2003 in werking getreden Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (hierna: het LIB).

Ingevolge artikel IV, eerste lid, zijn op de gronden die op de plankaarten "Beperking bebouwing" genummerd 1R tot en met 6R, aangeduid zijn met de term "veiligheidssloopzone" geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik van gebouwen met een kantoorfunctie of van bedrijven.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, is sprake van bestaand gebruik, als bedoeld in het eerste lid, indien op de dag van inwerkingtreding van het LIB op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt.

2.4. Runner Truck betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat, heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden om de bouwwerken te legaliseren.

2.4.1. Dit betoog faalt. De portocabin en de container zijn gelegen in de veiligheidssloopzone, waar ingevolge artikel IV, eerste lid, van het Paraplubestemmingsplan LIB geen gebouwen zijn toegestaan. Het college is niet bereid om voor deze bouwwerken daarvan vrijstelling te verlenen. Er is geen grond om op voorhand aan te nemen dat dit standpunt rechtens onhoudbaar is. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid geen concreet zicht op legalisatie aangenomen.

Het betoog faalt.

2.5. Runner Truck betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat handhaving in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan om die reden behoorde af te zien. Daartoe voert zij aan dat het voor haar bedrijfsactiviteiten van wezenlijk belang is dat deze op het perceel kunnen plaatsvinden, vanwege de ligging aan de rand van de Luchthaven Schiphol en de vestiging van haar klanten op het luchthaventerrein, en zij zonder de portocabin en de container die activiteiten niet op het perceel kan voortzetten, terwijl niet is aangetoond dat deze bouwwerken de veiligheid van het luchtverkeer in gevaar brengen.

2.5.1. Dit betoog slaagt evenmin. De overtreding is niet van zo geringe aard en ernst, dat de rechtbank in de door Runner Truck gestelde omstandigheden ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college van handhavend optreden behoorde af te zien. Dat de veiligheid van het luchtverkeer, als gesteld, door de aanwezigheid van de bouwwerken niet in gevaar wordt gebracht, doet, wat van die stelling overigens zij, daaraan niet af.

2.6. Anders dan Runner Truck betoogt, heeft de rechtbank voorts met juistheid overwogen dat de enkele gestelde omstandigheid dat het college al geruime tijd van de overtreding op de hoogte was niet meebrengt dat Runner Truck hieraan het te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat tegen de overtreding niet zou worden opgetreden.

2.7. Runner Truck betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat de begunstigingstermijn te kort is, nu de kans bestaat dat haar eind 2010 een plek op bedrijventerrein Schiphol Logostics Area wordt toegewezen en dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de omvang van de geschonden belangen.

2.7.1. Een begunstigingstermijn wordt gegund om de overtreder in de gelegenheid te stellen een einde te maken aan de overtreding, zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de in dit geval gegeven termijn te kort was om de overtreding te beëindigen.

2.7.2. Het college heeft de hoogte van de dwangsom gebaseerd op zijn beleid, volgens hetwelk de kosten om het doel te bereiken worden ingeschat en deze met 2 worden vermenigvuldigd, teneinde voldoende financiële prikkel van de dwangsom te laten uitgaan. Voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de omvang van het geschonden belang heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden. De enkele stelling van Runner Truck dat een dwangsom van € 500,00 meer passend zou zijn, is daarvoor onvoldoende. Een dwangsom mag zo hoog zijn als nodig is om te verzekeren dat de last wordt nagekomen en verbeurte wordt ervan voorkomen.

Het betoog faalt.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Lodder

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010

17-564.