Home

Raad van State, 17-03-2010, BL7793, 200907159/1/H1

Raad van State, 17-03-2010, BL7793, 200907159/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 19 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het gebruik van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als permanente woning.

Uitspraak

200907159/1/H1.

Datum uitspraak: 17 maart 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 18 augustus 2009 in zaak

nr. 08/2173 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het gebruik van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als permanente woning.

Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch volhard in de weigering.

Bij uitspraak van 18 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar [appellante], bijgestaan door mr. E. Ruppert, en het college, vertegenwoordigd door B. Bolink en ing. M. Luikens, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellante] gebruikt de recreatiewoning op het perceel vanaf eind oktober 2003 voor permanente bewoning. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening uitbreiding Camping Heino" rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden". Niet in geschil is dat dit gebruik daarmee in strijd is.

2.2. Ingevolge artikel 19, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (hierna: Bro 1985), zoals dat ten tijde van belang luidde, komen voor de toepassing van die bepaling van de WRO in aanmerking een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning, mits:

1e. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

3e. de aanvrager voor, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.

Ingevolge het vijfde lid, wordt vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid, onder g, in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerd handhavingsbeleid.

2.3. Het college heeft de gevraagde vrijstelling geweigerd, omdat verlening in strijd zou zijn met het door hem sinds 31 oktober 2003 gevoerde beleid.

2.4. [appellante] heeft betoogd dat de rechtbank, door haar niet te volgen in het betoog dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen, heeft miskend dat op 31 oktober 2003 geen vastgesteld handhavingsbeleid bestond en namens het college toezeggingen zijn gedaan dat permanente bewoning van de recreatiewoning was toegestaan.

2.5. Dat betoog faalt. Artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 bepaalt niet dat in geval verlening niet in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerd handhavingsbeleid, vrijstelling niet mag worden geweigerd. Niet is in geschil dat het college eerst op 2 november 2004 het ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerde beleid heeft bekendgemaakt. Het college heeft echter onweersproken gesteld dat het op 31 oktober 2003 vaste praktijk was om tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen handhavend op te treden. Het college heeft onder die omstandigheden mogen weigeren om in dit geval in afwijking daarvan vrijstelling te verlenen.

2.5.1. De rechtbank heeft het evenzeer terecht aan [appellante] geacht om aannemelijk te maken dat namens het college, in weerwil van het ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gevoerde beleid, toezeggingen zijn gedaan, waaraan zij het vertrouwen mocht ontlenen dat het college haar vrijstelling zou verlenen. Nu zij aan haar stelling geen concrete feiten ten grondslag heeft gelegd, is zij daarin niet geslaagd. Daarbij is mede van belang dat er op grond van een eventuele toezegging aangaande het gedogen van de permanente bewoning, wat daar ook van zij, niet gerechtvaardigd op kan worden vertrouwd dat dat gebruik door middel van een vrijstelling zal worden gelegaliseerd.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Heusden

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010

163-642.